| |
| |
| |
Boekbeschouwing.
Dissertatio Theologica de duplici principio, unde in Ecclesia emendanda exierunt saec. XVI Reformatores, Auctore Abr. Boon. (Over het dubbele Beginsel der Kerkhervorming in de 16de Eeuw.) Groningae, ex ofsicina W. Zuidema Bibliopolae. 1839. 8vo. 146 pp.
Bestaat er een algemeen beginsel bij de onderscheidene Protestanten, en kan men dus van de Protestantsche Kerk, als één ligchaam, spreken? Maar vooral, behelst dat beginsel iets stelligs, en niet alleen het regt, om tegen alle gezag in godsdienstige zaken te protesteren? Deze vragen zouden, nu vijftig jaren geleden, zoo het ons voorkomt, bij niemand zijn opgerezen. Men had immers den Bijbel, als erkende, Goddelijke waarheid, door alle Christenen aangenomen. En wat men ook zegge van de geheel verschillende leer, door onderscheidenen uit dien Bijbel afgeleid, voor zoo verre men onverstandige dweeperij en dwaze overdrijving van één enkel leerstuk, dat men als het éénige belangrijke beschouwt, ter zijde stelt, is er altijd groote overeenkomst, ten aanzien van inhoud, geest en strekking der Goddelijke leer, in het begrip van derzelver belijders te vinden - één volmaakt Opperwezen - ééne wet, die der zeden - ééne verwachting, oordeel en onsterfelijkheid - ééne belofte, vergiffenis van zonden, op berouw en bekeering - één Middelaar Gods en der menschen, de mensche christus jezus. Ja, wilde men zich houden aan hetgeen de Bijbel doorgaans en duidelijk leert, wilde men alle naauwer onderzoek omtrent den zin en de meening van uitdrukkingen, hetwelk doorgaans op wijsgeerige bespiegeling uitloopt, voor de geleerde scholen overlaten, er zou welhaast geen twist meer in de Protestantsche Kerk bestaan, en het Christenvolk zou er niets bij verliezen.
| |
| |
Maar het voorgevallene in de laatste halve eeuw, de stoute aanranding van de Goddelijke afkomst en het onbetwistbaar gezag der heilige Boeken, door Godgeleerden zelv', in het naburig Duitschland, hebben den toestand der zaken veranderd. Want, ook deze beroepen zich op het beginsel der vrijheid, in de Protestantsche Kerk aangenomen. En wat blijft er dan over, met zekerheid en blijkbaarheid, dat wij als de leer onzer Kerk zouden kunnen beschouwen? - vooral daar de wijsbegeerte niet min stout het hoofd verheft en zelfs God en onsterfelijkheid aanrandt? Ja, hoe stoppen wij den Catholiek den mond, wanneer hij ons tegenwerpt, dat wij eigenlijk niets gelooven, niets althans als voorwerp van algemeen geloof, als algemeene leer der Protestanten kunnen noemen?
Wat wonder, dat de boven gemelde vragen sedert dien tijd de aandacht der geleerden hebben getrokken; dat voorname mannen in Duitschland, dat Professoren, Genootschappen en jonge Doctoren onder ons dezelve tot het voorwerp hunner beschouwingen hebben gemaakt? Doch, op welke wijze is men hierbij te werk gegaan? Men heeft historisch onderzocht, van wat beginsel de Hervormers in de zestiende eeuw, luther, zwingli, calvinus, anderen, bij hun verzet tegen Rome en vervolgens, zijn uitgegaan. En daarbij meenen velen bevonden te hebben, dat niet: De Bijbel en de Bijbel alleen! - maar: De vrije genade Gods in christus! de grondslag is geweest, waarop zij hun leerstelfel, in tegenstelling met het Pauselijke, hebben gebouwd.
Wij kunnen niet ontkennen, dat die uitkomst ons bedroefde. Zoo ontstond er dan toch weêr een bepaald leerbegrip - dat wij niet blootelijk daarom aannamen, omdat het Bijbelsch is, maar ook omdat het Luthersch of Hervormd is, ja dat wij tegen de Roomschen, schoon die ook den Bijbel erkennen, geacht worden vast te houden.
Met genoegen lazen wij intusschen deze Dissertatie,
| |
| |
die een dubbel beginsel bij de Hervormers aanwijst, namelijk eerst dat zoo even genoemd, maar als tweede tevens de bevoegdheid van elken Christen, om zijne overtuiging alleen naar den Bijbel te regelen. Des jongen Doctors onderzoek is zuiver geschiedkundig, en dit heeft ons zeer in hetzelve behaagd. Want wij worden daardoor in staat gesteld, met grond over de zaak te oordeelen. Ja, ten deele geeft hij ons zelf de wapenen in handen, om ten minste iets op zijne meening af te dingen, ten deele belet hij ons althans niet, dezelve op te nemen. Want onder de vroegere Hervormden zondert hij de Waldenzen uit; en de Unitarissen, of, wilt gij, Socinianen, worden niet genoemd. En toch worden de eersten door alle Protestanten als broeders erkend, en, wat de laatsten aangaat, wij zijn verre van met hen in te stemmen; maar dat zij ter goeder trouwe in den Bijbel geloofden, en menigmaal niet slechts brave, maar ook waarlijk vrome mannen bevonden werden, zouden wij uit eigene ervaring durven verzekeren.
Doch, wat leert dan eigenlijk de Geschiedenis? Dat luther, en desgelijks zwingli, begon met den aflaat te bestrijden. Dit leidde van zelf tot de vraag naar het regte middel, om de vergeving van zonden te erlangen. Men weet, de kracht der aflaten werd gebouwd op den schat van goede werken, over welken de Paus beschikte. Niets was dus gereeder, dan de leer van paulus daartegen te stellen, dat geene werken der wet, maar alleen Gods genade in christus de bron der vergeving van zonden was. Overigens is het bekend, hoe alles, wat in dien tijd nog Godsdienst heette, op werkheiligheid, op letterlijk doode, nuttelooze werken, zelfkwellingen, bedevaartgang en mesting der luije Geestelijkheid uitliep. En wat zouden de Hervormers dan eer bestrijden? Maar, waarin zouden ook hunne tegenstanders eer stof gevonden hebben, om hen tegen te gaan, dan in dit, hetzij te ver gedreven, hetzij listig verdraaide begrip, alsof zij geen' prijs op de deugd stelden, ja den mensch alle vermogen ontzeiden, om zijn
| |
| |
zelfs zaligheid te werken? Zoo werd dat leerstuk dus het voorname punt, waarop alles draaide. En luther, die, nevens den Bijbel, de werken van augustinus vlijtig beoefend had, gaf der zake te meer die wending.
Maar dit zouden wij louter de aanleiding tot de Hervorming noemen, waarbij derzelver eigenlijke grond al dadelijk aan den dag kwam. Zonder zich zelven daarvan terstond duidelijk bewust te zijn, hielden de Hervormers den Bijbel voor de eigenlijke kenbron der waarheid. Want deszelfs gezag, geen ander, stelden zij tegen het hoogste, voor het oogenblik erkende gezag in de Kerk, tegen den Paus zelven over. Uit den Bijbel haalden zij al hunne wapenen ter bestrijding en verdediging, slechts nu en dan eenen Kerkvader of dergelijke, als hulptroepen, als voorbeelden, ter betere overtuiging, aanhalende, zonder ze ooit met de Apostelen gelijk te stellen. En welhaast kwamen zij er openlijk voor uit, dat zij geen ander gezag erkenden. Luther zelf wenschte, dat al zijne boeken verloren gingen en de Bijbel alleen gelezen wierd. En het was menschelijke zwakheid in hem, die hem somtijds zijne bijzondere begrippen, op eene als tirannische wijze, deed drijven. Ja, de leer der vrije genade mogt bij hem het middelpunt des Christendoms heeten, hield hij aan zijn eigen begrip omtrent het Avondmaal wel eene zier minder vast?
Zonder dus den Heer boon te willen tegenspreken ten aanzien zijner stelling, dat de Hervormers van een tweederlei beginsel zijn uitgegaan, in zoo verre beginsel als begin, eerste, voorname stuk mag opgevat worden, zoo houden wij het er toch steeds voor, dat de Protestant zich daardoor alleen, algemeen, van den Catholiek onderscheidt, dat hij geen ander gezag in godsdienstige zaken aanneemt, dan het gezag des Bijbels.
Tot opheldering kan het later gebeurde met de Remonstranten dienen. Hier ontstond de twist over de Voorbeschikking, met den aankleve van dien. Maar toen het tot eene beslissing komen zou, wilden zij de Con- | |
| |
fessie en Catechismus mede aan den Bijbel getoetst hebben, en toen het hun lot werd, zich tot een afzonderlijk Genootschap te vormen, werd niet de Praedestinatie, maar de volkomene vrijheid van profeteren, binnen de grenzen van het Goddelijk gezag des Bijbels, derzelver leus en wet. En nooit ontstond er bezwaar tegen Leeraar of leek onder hen, die slechts deze vrijheid en dit gezag eerbiedigden.
Hic murus atëneus esto! Men kan den geleerde het regt niet betwisten, om de onderscheidene Bijbelboeken, ten aanzien van derzelver echtheid, geloofwaardigheid, onvervalschtheid, scherpelijk te onderzoeken, de wezenlijkheid der Openbaring en alzoo de onfeilbaarheid der leere te toetsen. Integendeel, de waarheid wil onderzocht worden, en moet, ten slotte, immer hierbij winnen. Maar wie de zending en leer van christus, in de Schriften des N.V. verhaald en begrepen, niet meer gelooft, daarin enkel menschelijk bestel en bijzonder gevoelen opmerkt, dat hem in zijne denkwijze geenszins bindt, voorzeker die is geen Protestant, die zegt niet: De Bijbel en de Bijbel alleen! maar: De Rede! of: Het Gevoel! of: Beide vereenigd! Even goed kan hij Roomschcatholiek als Protestant heeten. En, staat het ook niet vrij, hem over zijne denkwijze moeijelijk te vallen, zij heeft met het Protestantismus niets te doen. Dat staat, in spijt van valsche broeders, ter regter- of ter slinkerhand, even onwrikbaar.
De Heer boon vergeve het ons, dat wij zoo weinig van zijn stuk en zoo veel zeiden, dat hetzelve eenigzins schijnt te bestrijden. Wij zijn hem desniettemin dankbaar voor zijn wél uiteengezet, onpartijdig, schoon geschreven verslag der geschiedkundige daadzaak, en verwachten in hem eenen wakkeren Evangeliedienaar, dien wij een spoedig beroep en Gods besten zegen toewenschen. |
|