dezes gemeld, hadden gerust ongedrukt gebleven kunnen zijn. Het eerste is bij gelegenheid van den thans weder gevierden gedenkdag van Groningens ontzet in 1672. Er is in dezen lierzang hier en daar gang; gemakkelijkheid van versisicatie kan ook den Heere janssonius niet worden ontzegd. Maar er is zoo veel onbepaalds, zoo veel valsch vernuft en loutere klingklang in dit kleine stukje, dat het beter ongedrukt ware gebleven. Wat beteekenen b.v. de ijzeren schachten van den adelaar, aan wien bevolen wordt:
... plof met meer dan reuzenkrachten
Op 't muurgevaart van 's Bisschops staal,
En beuk en kneus in heilge woede
Den arm, die aan zijn oorlogsroede
Nog 't eerloof hecht der zegepraal?
Of heeft het eenigen zin, als de kracht der stad genoemd wordt
De strandrots, waar zich de oorlogszwaarden
Van Keulens beirstoet stomp op schaarden?
Heeft het zin, of is het enkel om het rijm, dat er gesproken wordt van de wreed gefnuikte lijfsvasallen? enz. enz. Dat die jonge Dichters niet eerst leeren denken, voordat zij hunne half geborene gedachten in zangen uitstorten!
De Dichtregelen van den Heer greb zijn in IV afdeelingen gesplitst; eene gemakkelijke manier, als men het te moeijelijk vindt of geen tijd heeft, om een goed zamenhangend geheel te maken. Dezelfde aanmerkingen als op de bovenstaande zijn ook op deze dichtregelen veelzins toepasselijk. De tijd is voorbij, dat het onzinnig schelden en razen op napoleon, die overdrevene schilderingen, als ware hij een helgeest enz., in den smaak kunnen vallen. Dat liet zich in de eerste dagen van billijke verontwaardiging en welverdienden haat verklaren. Nu de gemoederen bedaarder zijn geworden, verfoeit men den dwingeland evenzeer, maar men lacht toch om al den onzin, die in rijm en onrijm over hem is uitgebraakt. Dien onzin vinden wij in deze regelen nog eens weder oggedischt. Napoleon is daar eene reusgestalte in den nacht, met den bliksemstaf van d'Oppergod in hand (zeker voor in de hand.)