| |
Vertaalde romans.
De beoordeeling, of liever aankondiging, van een dozijn vertaalde Romans weder in eene enge ruimte moetende bijeendringen, ontmoeten wij ditmaal, als meestal, oude kennissen en vreemdelingen. Tot de eersten (om zonder meer inleiding ter zake te treden) behoort wel in de eerste plaats:
| |
| |
| |
De kleine Bultenaar, een geschiedkundige Roman uit de tijden van het Fransche Regentschap, door L.F. Vrijheer van Bilderbeck. II Deelen. Te Leeuwarden, bij J.W. Brouwer. 1838. In gr. 8vo. 524 Bl. f 5.50.
Immers een' Schrijver, die reeds het derde eener eeuw aan onze Landgenooten bekend is, en wiens schriften in der tijd, dat is, eer hij door anderen deels verdrongen, deels overschaduwd werd, zeer algemeen gelezen werden, mag men wel onder de oude kennissen tellen. De Vrijheer viel wel eens in het overdrevene; hij had dit met velen zijner tijdgenooten gemeen; lafontaine onder anderen is er meer, dan hij verdiende, door achter de bank geraakt. Ook de tegenwoordige Roman is er niet geheel van vrij te spreken; maar vinding en plan zijn vrij wat ingewikkelder, dan men het van vele Pygmeen des tegenwoordigen romanvollen tijds gewoon is. De karakters zijn uitnemend volgehouden, en, schoon er niets in zij, of het kan zoo gebeuren, de waarschijnlijkheid is zeer klein. De kleine bultenaar is veel minder hoofdpersoon, dan de titel zou doen verwachten. In dit opzigt schijnt de Vrijheer aan de gewoonte van de nieuwste Romanschrijvers zijn offer gebragt te hebben. De Vertaling is, zoo als men die van den bekwamen S.v.G. verwachten kon. Blijkens de veelvuldige herhaling, schijnt hij deel aan iemand nemen, voor in iemand belang stellen, niet voor een Germanismus te houden. Wij achten het een even grove als bogen voor bladen papier, dat hem D. II, bladz. 171, ontsnapt is. Ald. bladz. 187: eulalia- voor evelina, en 106: ‘maria betoonde de grootste deelneming’, voor verwekte, zijn misstellingen.
Een andere oude kennis is de Schrijver van:
| |
Hedwig, Koningin van Polen. Een Historisch Romantisch Tafereel, door A. von Tromlitz. Te Amsterdam, bij J.C. van Kesteren. 1838. In gr. 8vo. 236 Bl. f 2-40.
De romantische, dat is waarheid en verdichting dooreenmengende, levensbeschrijving eener Vorstin kan men bezwaarlijk een ‘Historisch Romantisch Tafereel’ noemen; maar onder deze uitdrukking schijnt tegenwoordig al zeer veel te kunnen doorgaan. Elk zijn smaak. Zoo hebben wij voor ons nooit zoo hoog geloopen met dezen Veelschrijver, en
| |
| |
zullen dus wel niet voor partijdig worden gehouden, wanneer wij onze meening uiten, dat de onderhavige een der Romans van von tromlitz is, die ons dan nog het beste bevielen. Oneindig hooger staat:
| |
Philip August, of de Wapenbroeders. Naar het Engelsch van G.P.R. James. II Deelen. Te Amsterdam, bij J.M.E. Meijer. 1838. In gr. 8vo. 619 Bl. f 6-:
Wij zouden der waarheid te kort doen met te zeggen, dat deze Roman ons evenzeer hadde voldaan als des Schrijvers Maria van Bourgondië, waartoe het tooneel en tijdvak niet weinig zal toebrengen. Echter streeft ook hier james, die, misschien tot zijn bederf, weder al te veel schrijft, de beste Romanschrijvers op zijde. Philip August bevat plaatsen, die walter scott waardig zijn, zoo als de nar, waarop de Vertaler met regt opmerkzaam maakt. De tijd is dan ook allezins romantisch, de twaalfde Eeuw, met de onbegrensde Pauselijke Hierarchie en schitterende wapenfeiten van den ontwaakten Riddergeest; hoewel wij op zichzelf die tijden niet zoo buitensporig verheffen, noch het leenstelsel ‘de heerlijkste instelling van het verjongd Europa’ noemen. De Schrijver toont eene buitengewone bekendheid met de zeden en gewoonten van dien tijd, en bezit de zeldzame verdienste van die ongezocht bij te brengen. Kortom, niemand zal dit werk onvoldaan uit de hand leggen, en den Vertaler meer danken voor zijne welgeslaagde overzetting, dan den Uitgever voor de allerellendigste vignetten, die het boek evenzeer ontsieren, als de nette druk het aanbeveelt. Wij klagen gedurig over hetzelfde vignet voor alle de Deelen; maar nog liever één goed, dan twee zulke afschuwelijke.
Wij komen tot eenige vreemdelingen in het vak, waarmede wij voor het eerst kennis maken, of in het algemeen, of bepaaldelijk als Romanschrijvers. Tot de laatstbedoelden behoort eene Vrouw, die wij, als hoogst beschaafde Schrijfster voor de jeugd, sedert lang op prijs stelden, maar van wie ons geene Romans voor volwassenen bekend waren, vóór het ontvangen van:
| |
Arthur en Daringha, of de Kolonisten in Nieuw-Holland; door Amalia Schoppe, geb. Weise. II Dee- | |
| |
len. Naar het Hoogduitsch. Te Haarlem, bij de Wed. A. Loosjes, Pz. 1837. In gr. 8vo. 507 Bl. f 5-60.
Bij smaakvolle karakterschildering, wordt de lezer op eene aangename wijze bekend gemaakt met de zeden en gewoonten der Wilden van Nieuw-Holland in de vorige Eeuw. Aan de zedelijke strekking kan niemand twijfelen, die op den naam der Schrijfster let. Misschien is de betrekking van daringha, de jeugdige Wilde, tot arthur shelly, ook in een kind der natuur, niet geheel vrij van overdrevenheid. De vroegere levenslotgevallen des laatsten zijn uiterst belangrijk, en verraden de uitmuntende pen, die voor de jeugd zooveel voortreffelijks schreef. Het vreemde van het terrein draagt niet weinig bij, om den Roman des te onderhoudender te maken.
Wij kenden lessmann als Geschiedschrijver uit zijnen Albuquerque, en als sijn Satyricus uit de Reisavonturen van eenen Zwaarmoedigen. Dit vroeggestorven Vernuft heeft zijne krachten ook beproefd aan den Roman in:
| |
De Heidensche Molen; een Roman van Daniel Lessmann. Naar het Hoogduitsch. II Deelen. Te Leeuwarden, bij G.T.N. Suringar. 1837. In gr. 8vo. 785 Bl. f 6-90.
Geschiedkundig is deze Roman in geenen deele; ook laat zich de geschiedenis gemakkelijk op één vel druks verhalen. Het is dus in den volsten zin een Roman de caractère; maar in dit opzigt een meestterstuk, waarop men alleen met grond zou kunnen aanmerken, dat er slechts één waarlijk goed karakter in gevonden wordt, gottfried - wien de Schrijver de grilligheid of de eigenliefde gehad heeft, zijnen eigen' naam te geven - lessmann. De verschillende situatiën der hoofdpersonen doen hun karakter tot in de fijnste menschkundige nuances uitkomen. De gang van het verhaal, schoon, als gezegd, eenvoudig, is echter zeer belangwekkend, en de afloop geheel anders, dan men zich dien zou hebben voorgesteld; onzes inziens moest echter de Roman vroeger eindigen. Aan gezochte aardigheden, waartoe de Bijbelsche geschiedenis, helaas! het hare leenen moet, herkenden wij, tot onze spijt, den Schrijver der Reisavonturen. De gods- | |
| |
dienstige tint van het laatste gedeelte steekt daarbij evenwel gunstig af, en het geheel heeft eene uitnemende zedelijke strekking. De vertaling wordt slechts zeldzaam door vlekjes, als betrachten voor beschouwen, D. II, bladz. 74, ontsierd.
Thans hebben wij de eer, eenige nieuwe Romanschrijfsters en Schrijvers aan onze Lezers voor te stellen. Wij spreken van Schrijfsters, en dat zal niemand verwonderen, die zich herinnert, dat de Dames zich inzonderheid op de beoefening van deze soort van Letterkunde hebben toegelegd, en zulks niet het minst in Engeland. Daar is menige Romanschrijvende Lady en Miss, eene morgan, bray, shelley, hofland en meerderen, niet op te noemen zonder pronk van letterkundige kennis. Eene nieuwe Zuster in het gild was ons de Schrijfster van twee Romans, heetende:
| |
De Echtbreekster. Naar het Engelsch. Te Amsterdam, bij J.H. en G. van Heteren. 1838. In gr. 8vo. 349 Bl. f 3-50.
Tryvelyan, eene Familiegeschiedenis uit den aanvang der negentiende Eeuw. Naar het Engelsch. II Deelen. Te Haarlem. bij de Wed. A. Loosjes, Pz. 1837. In gr. 8vo. 468 Bl. f 5-40.
beide door Lady charlotte bury, en beide onder de beste voortbrengselen in dit vak te tellen. De hoofdpersoon in het eerstgenoemde werk is niet, wat men in den eigenlijksten zin door eene echtbreekster verstaat, maar eene Lady, die haren man verliet, om - hetgeen naar onze wetten niet zou kunnen - met Lord howard te huwen. Was misdadige liefde tot dien stap de aanleiding, de Schrijfster plaatst alle de ongelukken der vrouw in het treffendste licht, door dezelve, zoowel met betrekking tot haarzelve, als tot hare kinderen, uit dien éénen misstap te doen voortvloeijen. Het gansche, bij uitnemendheid zedelijke verhaal leidt tot het slot: ‘Hoe zwak en onvermogend is onze eigene kracht, om ons op den weg der deugd te houden! - hoe deerniswaardig zijn de gevolgen van de zondige blijdschap dergenen, die dezelve koopen ten koste van de deugd! - hoe gewisselijk achterhaalt hen de straf zelfs in deze wereld! - hoe verre zijn zulke banden er van af, het geluk te schenken, met welks vooruitzigt zij ons streelen! - en
| |
| |
hoe onvoldoende zouden jaren van ootmoedig berouw, verdriet en beproeving wezen, om voor de zonde te boeten, ware het niet, dat eene hoogere magt den wil bezat, om ons zelfs aan den uitersten rand des verderfs te behouden!’
Als Roman staat Tryvelyan althans niet lager. De verhaaltrant is ook hier uiterst levendig en onderhoudend, en de lessen, die inzonderheid voor de vorming en opvoeding van het vrouwelijk geslacht hier kunnen worden opgezameld, verdienen ernstige behartiging; zoodat wij deze beide werken met volle ruimte mogen aanbevelen. De Engelsche Lady heeft daarop meer aanspraak, dan de Duitsche Fräulein amalia krafft, Schrijfster van:
| |
Gulmineh, een geschiedkundig Tafereel van den tijd van Bonaparte's togt naar Egypte. Te Groningen, bij W. Zuidema. 1837. In gr. 8vo. 227 Bl. f 2-:
Het is vreemd, dat eene Vrouw er vermaak in kon scheppen, zulke krijgstooneelen, als hier voorkomen, te schilderen. Zij heeft zich - dit valt niet te ontkennen - vele moeite gegeven, om de voornaamste gebeurtenissen van napoleon's veldtogt in Egypte en Syrië op te nemen. Voorts behaagde het ons weinig. Als werk eener Vrouw is het ons te militair, en als Roman te onbeduidend.
Van de Dames brengt ons tot de Heeren een klein boeksken, dat wij echter niet weten, of het eene Schrijfster, dan of het eenen Schrijver heeft:
| |
De Schijnblinde. Historisch Romantisch Tafereel, uit de tijden van Cromwell. Te Utrecht, bij L.E. Bosch. 1838. In gr. 8vo. 171 Bl. f 1-60.
Hier verbergt zich alles; Schrijver, Vertaler - alleen de taal niet, waaruit het is overgezet, want het werkje krielt van grove en ergerlijke Germanismen. De Vertaler verdiende wegens dezen laster, (Laster, misdrijf, bladz. 10) een pak slagen met de gewigtige (wigtige, zware) eiken knods, van welke hij bladz. 96 spreekt. Wij raden den Uitgever welmeenend, zulke letterlijke overschrijvers niet meer in zijne dienst te nemen, en, wil hij laten vertalen, betere werken door kundiger pennen te doen overzetten. Wij zouden even- | |
| |
wel het kleine boeksken onregt doen, wanneer wij er levendigheid van beschrijving op sommige plaatsen aan wilden ontzeggen.
Van
| |
De verstooten Zoon. Een geschiedkundig Tafereel uit de Volksbewegingen in Italië en Spanje, sedert het jaar 1812. Vrij naar het Hoogduitsch van Heinrich Scheffer. II Deelen. Te 's Gravenhage, bij A. Kloots. 1838. In gr. 8vo. 408 Bl. f 4-80,
weten wij noch tot lof, noch ter afkeuring veel te zeggen. Behalve het dwaze van overdrevene vrijheidszucht is er niet veel uit te leeren, maar kwaad zal men er ook wel niet uit zuigen. De Vertaler, h. van der sprong, heeft eenige redeneringen over staatkunde uitgelaten, en daarin bestaat het vrije der Vertaling. Voorts - het boek wekt wel geene hooge belangstelling, maar stelt die ook niet te leur; het boeit evenmin, als het verveelt. De vertaling is goed.
Wonderlijk, als de naam des Schrijvers, is het boekje:
| |
Georg Schobri, de Rooverhoofdman in Hongarije, eene karakterschets uit den nieuwsten tijd. Naar het Hongaarsch van Ladisla Hólics Székhely, bewerkt en uitgegeven door***** Naar het Hoogduitsch. Te Groningen, bij M. Smit. 1838. In gr. 8vo. 194 Bl. f 1-80.
Vertaling van eene vertaling! Maar is dan ook van eenen Overzetter te vergen, dat hij Hongaarsch versta? Hoe het zij: ‘Het plan van dit geschrift is, de tooneelen van het rusteloos leven van den beruchten Rooverkapitein in zamenhang te geven, en deszelfs doel, de leer: dat ook de door geest en zeden hooger geplaatste roover altijd nog misdadiger blijft, dat ééne schrede van het pad der wet tot de andere en tot wandaden voert, die het licht niet kunnen verdragen.’ Ten betooge dier waarheid dit zeer fragmentarisch ingerigt werkje schrijvende, deed de Auteur voor het minst een' even noodzakelijken arbeid, als de magister bij claudius, die opzettelijk meende te moeten betoogen, dat een student geen rinoceros is. ‘Eene schildering van Hongarije te geven, was voornamelijk het plan van den Uitgever.’ Jammer, dat het niet beter is bereikt. De
| |
| |
letter is oogvermoeijend klein, en toch staat er weinig op eene bladzijde - het beeld van het werkje, dat veel schijnt te zullen geven, en inderdaad bitter weinig geeft.
Van geheel andere soort is:
| |
De Man naar de Wereld, die van hare genietingen verzadigd was. Een onderhoudend Tafereel uit den tegenwoordigen tijd in Frankrijk, door G. de Felice, Predikant te Bolbec. Naar het Fransch. Te Rotterdam, bij van der Meer en Verbruggen. 1837. In gr. 8vo. 196 Bl. f 1-80.
Een boekje, dat alleen naar den vorm tot de klasse der Romans behoort, maar overigens van eenen geest en inhoud is, dat wij niets liever wenschten, dan dat het gelezen wierd door allen, die, eenmaal gewoon niets te nuttigen dan zoutelooze kost, er zich niet toe kunnen zetten, iets anders en iets beters ter hand te nemen. Die het voortreffelijke werkje gelezen heeft, zal misschien, of liever zeker, begrijpen, waarom wij hier, onder de vertaalde Romans, hetzelve met den onbepaaldsten lof, en met de welmeenendste aanprijzing aan alle beminnaars van smaakvolle en in den waren zin des woords schoone lectuur, vermelden. |
|