Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1839
(1839)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 126]
| |
In deze tien Afleveringen schenkt ons de Hoogleeraar bosscha het tweede Deel van het belangrijk werk, van welks eerste Deel (Aflev. I-XIII) wij vroegerGa naar voetnoot(*) onzen Lezers verslag hebben gedaan. Dit tweede Deel bevat het tijdperk der Oorlogen tegen Frankrijk sedert den Munsterschen Vrede (1648) tot den Vrede van Aken (1748) en omvat alzoo eene geheele Eeuw. Met eene geringe wijziging van zijn vroeger plan, om ook de Oorlogen tegen het Frankrijk der Omwenteling in dit Deel op te nemen, en het derde alleen aan de gebeurtenissen van onzen leeftijd te wijden, heeft de Schrijver, door den grooten rijkdom der stof belemmerd, het beter geoordeeld, dit reeds lijvig boekdeel met den Vrede van Aken te besluiten. Hetzelve bleek ons, bij de meest gezette lezing, met dezelfde onpartijdigheid, naauwkeurigheid en geleerdheid als het vorige Deel bewerkt te zijn. Overal heeft de Schrijver geput uit de beste gelijktijdige inlandsche bronnen, als b.v. aitzema, sylvius, valkenier, rousset, den Europeschen Mercurius, enz. en daarbij tevens een nuttig gebruik gemaakt van de beste werken over de krijgskundige Geschiedenis dier tijden, in Frankrijk, Engeland en Duitschland uitgegeven; als b.v. die van quincij, feuquierès, allent, seydel, coxe, smyth, den Spectateur Militaire, het Neues Militar. Journal, het Oestreichische Militar Zeitschrift enz. enz. Men zal moeten erkennen, dat er tot dusverre in onze taal geen werk bestond, waarin de Oorlogen, in de Nederlanden gevoerd, zoo grondig en oordeelkundig bearbeid zijn.Ga naar voetnoot(†) Maar vooral heeft de Schrijver zich bevlijtigd, om, waar dit te pas kwam, de eer der Nederlandsche Legerhoofden en krijgsbenden te handhaven, hun belangrijk aandeel in de schitterendste wapenseiten (door vreemdelingen zoo vaak in de schaduw of op den achtergrond geplaatst) naar waarde en naar waarheid te doen uitkomen, hen te verdedigen tegen onverdiende beschuldigingen, en hunnen roem te staven, nu eens uit echte, tot dusverre weinig opgemerkte stukken, dan weder door het getuigenis van vreemden, ja van vijanden zelve. Hierdoor is dit boekdeel eene hoogstbelangrijke bijdrage geworden voor | |
[pagina 127]
| |
Hollands roem, en verdient in dit opzigt niet minder de belangstelling onzer Landgenooten, dan dat van den Heer de jonge over het Zeewezen. Menigeen zal ook nu eene meer openlijke hulde gedaan vinden aan de dapperheid, door zijne Voorzaten in deze Oorlogen betoond, dan tot dnsverre in de gedrukte werken daarover het geval was. - Ook de hoogstbelangrijke inhoud van dit boekdeel boeit reeds van zelf den Lezer. Of zouden Veldslagen als die van Senef (1674), Mont-Cassel (1677), St. Denis (1678), Fleurus (1690), Steenkerke (1692), Neerwinden (1693), Ramelies (1706), Oudenaarde (1708), Malplaquet (1709), Denain (1712), Fontenai (1745), Luik (1746), Lafeld (1747) enz., of Belegeringen als die van Grave (1674), Namen (1692 en 1695), Bonn (1703), Rijssel (1708), Doornik (1745), Bergen op Zoom (1747), Maastricht (1748), om niets meer op te noemen, geene stof opleveren, zoo rijk en belangrijk, als misschien eenig tijdperk der Geschiedenis aanbiedt? Slechts zeldzaam zijn ons, onder de lezing van dit even naauwkeurig als onderhoudend werk, misstellingen voorgekomen, en dan nog van te gering belang om te vermelden. Op bl. 329, bij het verhaal van het gevecht bij Ekeren, lezen wij: ‘het Fort Philippine’; dit zal St. Philippe moeten zijn. Zoo ook, bl. 413, (Slag van Oudenaarden) Maldeghem; lees Aweghem, of misschien Wanneghem. Slechts eenmaal ontmoetten wij eenen volzin, die ons duister voorkwam. Op bl. 559 lezen wij: ‘Geene andere gelegenheid hebbende gehad, om hunne taktische bekwaamheid te oesenen, dan door hunne opstellingen kunstiglijk tot de naamletter van dezen of genen Mijn Heer te ontwikkelen,’ enz. Doch misschien zinspeelt dit op eene ons niet bekende omstandigheid of Anecdote. Wij bevelen dit hoogstbelangrijk en echt vaderlandsch werk der belangstelling en aanmoediging onzer Landgenooten dringend aan; en hopen, dat des Schrijvers nieuwe werkkring en woonplaats hem niet verhinderen zullen, om, met het beloofde derde Deel, dit vaderlandsch Gedenkstuk op dezelfde wijze voort te zetten en alzoo met roem te voltooijen. |
|