| |
Onze Voorouders, in verschillende Tafereelen geschetst door Mr. J. van Lennep. Iste Deel. Te Amsterdam, bij P. Meijer Warnars. 1838. In gr. 8vo. 461 Bl. f 4-90.
De Heer van lennep opent met dit boekdeel eene rij van tafereelen, die hij plan heeft naar orde van tijd en geschiedenis voort te zetten. Zijn oogmerk is, om in eene reeks van verhalen de zeden en gewoonten onzer Voorouderen af te schilderen, en de trapswijze ontwikkeling aan te toonen, welke de invloed der verschillende volken, die ons land bewoonden, en der maatschappelijke stelsels, die het beheerschten, daarin hebben te weeg gebragt. Van ganscher harte juicht Rec. dit voornemen toe. Het kan eene aangename en belangwekkende lectuur opleveren, en, bij den tegenwoordigen, algemeenen smaak voor het lezen van Romans, aan die lezing eene nuttige strekking geven. Het hangt hier alles af van de wijze, waarop de zaak behandeld wordt; of de Schrijver van dergelijke Tafereelen zijne zaak genoegzaam meester is, of hij bij levendigheid en bevalligheid van voorstelling grondigheid van studie bezit, zoodat hij met de noodige kennis is toegerust, om de zaken naar haren wezenlijken aard te kunnen voorstellen, en of hij naauwgezet genoeg is, om de waarheid niet aan de zucht om te schitteren en te behagen op te offeren. Zulk eene romantische behandeling, indien zij op de regte wijze geschiedt, wordt als 't ware het resultaat van vele onderzoekingen, en kan in een kort bestek den lezer meer leeren, dan hij anders welligt in vele boekdeelen verspreidt zou vinden. De Diophanes van den
| |
| |
Hoogleeraar van limburg brouwer is zulk eene levendige en treffende schildering van het geheele zijn in Sparta, Athene en Thebe, dat geen belangstellend lezer het boek zal ter zijde leggen, zonder zoowel onderrigt als vermaakt te zijn. Eenigzins heeft walter scott het voorbeeld van zulk eene behandeling naar tijdsorde gegeven in zijne Romans, waarvan sommige op eene dergelijke wijze de verschillende ontwikkeling van het Schotsche volkskarakter, van Schotsche zeden en gewoonten aantoonen.
De Heer van lennep heeft door zijne beide voorgaande Romans getoond, een verdienstelijk navolger van den beroemden Schot te zijn, en eene onderneming, als de tegenwoordige, belooft eenen gelukkigen uitslag. Als Rec. in het algemeen zijn oordeel zal zeggen, zoo moet hij erkennen, dat hij den bijzonderen schrijftrant van van lennep nog beter geschikt acht voor dergelijke kleinere verhalen of tafereelen, dan voor den eigenlijken Roman. Zoo wel in den Pleegzoon, als in de Roos van Dekama, is het, bij het vele goede en schoone, niet te loochenen, dat er in den Roman, als zoodanig, vrij veel gebrekkigs wordt gevonden. In beide is de knoop niet kunstig genoeg gelegd, en ziet de lezer reeds als bij den aanvang, waar het geheel op moet uitloopen. Ligt dit misschien in de geheele wijze van van lennep's schrijven? In alles, wat wij van hem ontvangen, in zijne prozastukken zoo wel, als in zijne poëzij, is eene groote mate van vlugheid niet te miskennen, die niet zelden met zekere achteloosheid gepaard gaat. Meermalen rijst de gedachte in den opmerkzamen lezer op: hoeveel zou dit of dat gedeelte bij eenige meerdere beschaving hebben gewonnen! Diezelfde achteloosheid is het ook, naar Recs. oordeel, die den Heer van lennep bij zijne beide vorige Romans tot het minder volkomen bewerken van het plan zijner verhalen heeft verleid. In de Tafereelen, wier volgreeks de bekwame Schrijver met dit boekdeel opent, zal dat gebrek zich minder openbaren. Het Tafereel, of het kleinere Verhaal, vordert geen zoo kunstig gelegden knoop, als de Roman, en Rec. verbeeldt zich, dat juist daarom van lennep hier nog beter zal slagen, dan in zijne beide vorige stukken.
Dit eerste Deel bevat twee Tafereelen, het eene alwart, het andere brinio betiteld. Het eerste verplaatst ons in den tijd, toen de Batavieren voor het eerst het verbond met
| |
| |
julius caesar sloten; het andere in de dagen van claudius civilis, toen dat verbond, door der Romeinen kwade trouw geschonden, door de Batavieren werd verbroken, en de oorlog tusschen de beide volken uitbarstte. De verhalen, waarin de Heer van lennep de voorstelling van deze beide tijdperken heeft gekleed, zijn zeer onderscheiden van lengte; maar het eene tijdvak is ook veel belangrijker dan het andere, en van het laatste valt veel meer te zeggen, dan van het eerste. Uitnemend intusschen is het verhaal alwart gelukt. De beschaving en ontwikkeling onzer Voorouderen staat nog op den laagsten trap, en de aangebodene stof ter behandeling is niet rijk; maar van lennep is er in geslaagd, om uit die niet rijke stof een belangwekkend tasereel te maken, waarvan eene volksvergadering der Batavieren, een bezoek bij de wigchelares gauna, en de ontmoeting van den Romeinschen caesar de hoofdpartijen uitmaken. Onwillekeurig en met genoegen herinnert men zich bij de beschrijving der volksvergadering de poëtische behandeling van een soortgelijk onderwerp in van lennep's Adegold.
Het tweede Tasereel, brinio, is meer uitgewerkt. Wij zien hier de Romeinen ontrouw aan hunne belosten, en hunne Bataafsche bondgenooten geheel als overwonnelingen behandeld. De wrevel over deze ontronw is algemeen, en er is slechts weinig noodig, om de smeulende vonk der ontevredenheid in lichtelaaije vlammen te doen ontbranden. De geweldenarij, de roofzucht, de ongebondenheid van hen, die hier te lande den Romeinschen Keizer vertegenwoordigden, zijn in den Onderstedehouder massa levendig afgeschilderd; terwijl brinio, markman, heymer als voorbeelden zijn van den geest, die in die dagen Caninefaten en Batavieren kenmerkte. De beschrijving van brinio's hoeve, van heymer's leefwijze, van de vergadering in het gewijde bosch, en later van de eerste wapenfeiten der in opstand geraakte landzaten, zijn bij uitstek goed gelukt en volkomen in den geest en het doel van deze tafereelen. Of intusschen de invoering van den gewaanden Bataafschen priester daginus, gelijk de lezer spoedig vermoedt claudius civilis zelven, even gelukkig is te noemen, zou Rec. betwijselen. Het ligchaamsgebrek van civilis, die, gelijk bekend is, slechts één oog had, maakt, hoezeer daginus dit gemis ook zoeke te verber- | |
| |
gen, zijne vermomming onwaarschijnlijk. Met reden verwacht de lezer ook aangaande den man, die de ziel van den geheelen opstand was, en die ook in dit verhaal zulk eene groote rol speelt, meer opheldering, wat zijn karakter en beweegredenen betreft. De zucht, om niet vóór den tijd te verraden, wie hij is, maakt ook, dat er van zijne verschijning onder de landzaten niet dat gebruik is gemaakt, hetwelk daarvan te maken ware geweest. Brinio is in vele
opzigten fiksch geteekend, gelijk ook heymer en markman. Aan de caricatuur van den Romeinschen centurio coponius tarpa is te veel moeite besteed. Te dikwijls en te lang wordt er over zijne gourmandise en kookkunst gesproken; hij is te veel nevenpersoon, te veel buiten verband met het geheele doel des tafereels, dan dat hem zooveel opmerkzaambeid mogt worden geschonken.
Dit is het voornaamste, wat Rec. op dit tweede stuk, zoo als het daar ligt, zoude aanmerken. Er zijn voortreffelijke gedeelten in, waaronder vooral ook moet gerekend worden de schildering van de krankzinnige reime, het slagtoffer van massa's weliust en snoodheid. Het tooneel, waar zij door plaatselijke herinneringen haar bewustzijn terug ontvangt, en hare onschuldige zuster, de bevallige ada, waarschuwt en redt, is vooral uitstekend geschetst. Over het geheel zal niemand dit boek onvoldaan ter zijde leggen. Het wekt de hoop op, dat wij in de volgende Deelen, tot wier bewerking wij den Schrijver allen lust en kracht toewenschen, nog meer zullen vinden, wat ons zal boeijen, naar mate de voortgang in ontwikkeling en beschaving onze Voorouders belangwekkender zal maken. Hier wordt de aandacht noodzakelijk nog te veel tusschen hen en de toenmalige beheerschers dezer landen en der wereld, de Romeinen, verdeeld. Aquilius, de Romeinsche hoosdman, staat natuurlijk oneindig hooger, dan een der Batavieren of Caninefaten, en wekt de meeste belangstelling. Had civilis hier eene andere rol kunnen spelen, of mogt men hem, behoudens geschiedkundige waarheid, als een bevrijder des vaderlands voorstellen, en niet als de listige en eerzuchtige man, die door wraak en begeerte naar eigene grootheid werd aangespoord, op hem ware welligt veel van het belang over te brengen geweest. Misschien had men van claudius victor, den neef van civilis, meer partij kunnen trekken. Indien deze als hoofdpersoon had kunnen optreden, in plaats
| |
| |
van aquilius, zoo ware de aandacht daardoor meer op de Batavieren gevestigd gebleven. Bij hem behoefden ook de minder edele drijfveren van civilis niet voorondersteld te worden, en het verhaal had meer aan het doel kunnen beantwoorden. Met dat alles herhaalt Rec. gaarne zijnen vroeger uitgesprokenen lof, en betuigt zijn verlangen naar het vervolg.
Een fraai Vignet en twee Kaartjes versieren dit lijvige boekdeel, waaraan Rec. een ruim debiet toewenscht, en dat netjes is uitgevoerd. |
|