beoordeeling moesten toevertrouwen, en de mannen, die den Heer schleijer bij deze zaak hunne hulp hadden toegezegd, hebben hem ongetwijfeld door het verzwijgen hunner namen niet weinig ondienst gedaan. Rec. houdt het er intusschen voor, dat er nog eene andere bedenking kan geweest zijn, die nu, en ook bij het bekend zijn der beoordeelaars, niet weinigen onzer Letterkundigen hebbe weêrhouden, om naar den uitgeloofden prijs te dingen. Onze overledene Koningin was ongetwijfeld eene uitnemende, godvruchtige vrouw, maar hare deugden waren meer van stillen aard, die meer eerbied en liefde opwekken, dan voor openlijke en opzettelijke lofredenen geschikt zijn. Do. dermout en Prof. van oordt hadden door hunne uitgegevene Lijkredenen de stof in zekeren zin reeds uitgeput, en het moest, na het door hen gezegde, moeijelijk, indien niet onmogelijk vallen, van onze Vorstin nog iets nieuws, iets belangrijks te zeggen. Deze gedachte moest wel velen afschrikken. De Heer schleijer, door eene niet onaanzienlijke inteekening tot voortzetting van zijn voornemen aangemoedigd, heeft thans eenen ongenoemden aangespoord, om de taak van Losredenaar op zich te nemen, en het is de Lofrede van dezen, benevens eenige dichtstukken, ter plaatsing ingezonden, die wij hier ontvangen.
De Lofredenaar had zich gerust mogen noemen. Men ziet uit zijn stuk den bekwamen man, die de taal meester is, die gevoelt, wat er tot eene Lofrede behoort, die met zijn onderwerp is ingenomen, en die der godvruchtige Koningin eene welverdiende en opregte hulde toebrengt. Hij heeft niet gepoogd, haar uit den stillen kring te rukken, waarin zij zelve zich bij haar leven plaatste, en hare beeldtenis, als Vorstin, als Vrouw, als Echtgenoote, als Moeder, als Beschermster en Beoefenares van Kunsten, als godsdienstige Christinne, staat ons hier voor den geest, afgeschetst met siksche en krachtige trekken. Te meer moeten wij dit erkennen, omdat het uit de inleiding der Lofrede genoegzaam kan blijken, dat ook de Schrijver de straks genoemde zwarigheid heeft gevoeld; misschien heeft zij hem wel verleid, om hier en daar den toon wat al te hoog aan te slaan, en, bij den uit den aard der zaak minderen rijkdom der stoffe, dit gemis door zekeren zwier en hoogdravendheid te vergoeden. Ondanks deze bedenking blijft deze Lofrede allezins lezenswaardig en een wezenlijk sieraad dezer Hulde.