‘om welke reden en met welk doel wij den 28 Augustus weder feestelijk vieren.’ Met betrekking tot het eerste toont hij aan, dat zijne toehoorders, als Groningers, als Nederlanders en als Christenen, belang hebben bij het herdenken van het altijd gedenkwaardige ontzet. Voorts wijst hij aan, dat de bedoelde feestviering behoort te leiden tot vrolijk herdenken van vroegere gebeurtenissen, tot dankbaarheid aan God en tot heiligheid (eigenlijk, volgens de ontwikkeling: verheffing van den volksgeest). De Hoogleeraar deed wèl, deze Feestrede niet terug te houden; zij strekke voor alle Groningers tot eene nuttige lectuur, die hen jaarlijks tot regte viering van den seestdag stemme!
De Eerw. van spall gaf zijne Afscheidsrede in het licht, om aan eene geliefde Gemeente en vele vrienden een aandenken zijner Evangeliebediening en broederlijk verkeer achter te laten. Daartoe kan de eenvoudige maar hartelijke Rede uit den aard der zaak goed dienen. Doch de uitgave geschiedde ook, ‘om openlijk te antwoorden op de beschuldiging, tegen mijne Evangeliebediening en mijne schriften aangevoerd, alsof ik het werk des Heiligen Geestes lasteren en den waren Godvruchtigen ten toon stellen wilde, zoo als eenige lieden zich niet ontzien, in mijn afwezen, te zeggen.’ Geen verstandig mensch heeft des Schrijvers werkje: Wilhelmina, waarop het dan vooral gemunt is, uit een ander oogpunt beschouwd, dan dat, waaruit hij het in de Voorrede voor deze Leerrede te beschouwen geeft. En wat de beschuldigingen tegen 's mans leer aangaat, - weinige Predikanten loopen daarvan in onze dagen vrij. Wij voor ons zijn tevreden met in ons gemoed ten volle verzekerd te zijn, en antwoorden de dwazen niet naar hunne dwaasheid, omdat onze tijd en onze rust beide ons te lief zijn, en men den ijveraars onzer Kerk geene grootere ondienst kan doen, dan - geene de minste notitie van hun geschreeuw te nemen.
Het boekje voor Kranken van den Eerw. van koets-