van Senden. Te Groningen, bij J. Oomkens. 1838. In gr. 8vo. 31 Bl. f :-40.
Deze Leerrede wordt in het licht gegeven op aanzoek van zulken, die haar hoorden voordragen, en van anderen, die niet in dit geval waren. De tekst is Psalm XXI:1-8. Na eene omschrijving van den tekst wordt met één woord deszelfs gepastheid voor de toenmalige gelegenheid aangestipt, en de verdeeling van het onderwerp dus opgegeven: I. De Koningspsalm brengt ons ‘de Godsdienstige blijdschap van onzen Koning op dezen zijnen verjaardag voor oogen. II. De Koningspsalm, van Israël overgenomen, ontvonkt ons tot deelneming in zijne godsdienstige blijdschap.’ Deze opgaaf van behandeling prijst zich door eenvoudigheid en gemakkelijkheid aan. Dit is eveneens het geval met de onderdeelen, welke, wat het eerste deel aangaat, geheel uit den tekst ontleend zijn: 1. De Koning is verblijd over het lang gerekte leven. 2. De Koning is verblijd over den hoogen stand, hem door God verleend. 3. De Koning is verblijd over de bestendigheid van zijn vorstelijk huis. 4. De Koning is verblijd over de kracht om te regeren. Deze bijzonderheden worden kortelijk ontwikkeld. In het tweede stuk wordt tot deelneming in 's Konings godsdienstige blijdschap opgewekt. Hij is onze Koning. Geen vreemde Koning. Een goede Koning. Dit wekt reeds deelneming. Zijne regering gedurende bijna het vierde gedeelte eener eeuw maakt 's Konings blijdschap tot de onze. - Deze is de gang, welke deze Gelegenheidsrede houdt. Bij de overige Gelegenheids- en Feestredenen van den Schrijver bekleede ook deze eene plaats. En nu ons oordeel. Moeijelijk is het, zulk eene Gelegenheidsrede te houden, zonder staatkundige punten aan te roeren, welke van den predikstoel niet aangenaam klinken. Vooral is dit het geval bij zulk eene voordragt, als hier gevonden wordt. Zulk eene Rede (men behoeft de aangestipte bijzonderheden slechts na te gaan) behelst dingen, die algemeen bekend