stuk bestaat. De bedoelde minnarij is hier geene eigenlijke daad, waarover het Treurspel handelt. Eleonora, de beleedigde Koningin, is de handelende persoon; maar juist in haar karakter is eene ongelijkheid, die het belang vermindert. Ondanks datgene, wat de Heer kuyper zegt over de kieschheid van bonnechose ten aanzien van rosemunda, blijkt het toch genoegzaam, dat zij niets anders is dan 's Konings bijzit, en het belang verdeelt zich op eene onaangename wijze. Eleonora is en blijft de beleedigde, en is daarbij toch degene, wier daad afschuw moet opwekken. Dat laat zich niet gemakkelijk vereenigen. Zij is niet slecht genoeg, om ons de beleediging, die zij heeft ondergaan, te doen vergeten. Hare gramschap is in het oog des lezers billijk, ofschoon hij hare wraakzucht hoogelijk afkeurt. Als zij rosemunda in het vierde bedrijf vergeest en tot de vlugt behulpzaam is, moet hij haar prijzen, en voelt zich teleurgesteld, als hij ziet, hoe spoedig zij weder van plan verandert. Het groote gebrek is, dat geen der personen genoegzaam hoofdpersoon is, en dat de belangstelling niet met ieder bedrijf klimt, maar van tijd tot tijd verflaauwt. Clifford is goed geteekend. Rosemunda is zeker het zwakke, ligtgeloovige meisje, zoo als de Vertaler zegt; maar het hindert toch, dat zij niet eerder en dieper hare schuld gevoelt. Over het geheel loopt Rec. dus niet hoog met den gang van het stuk; hoewel hij gaarne erkent, dat er goede, zelfs fraaije tooneelen in worden gevonden, die zeker werking bij de vertooning zullen doen.
Wat nu de vertaling betreft, en dus het werk van den Heer kuyper, over het algemeen blijkt het, dat de Vertaler gewoon is verzen te maken en zekere gemakkelijkheid van uitdrukking heeft. Maar met dat al laten zijne verzen toch veel te wenschen overig. Zij zijn niet genoeg beschaafd, en te dikwijls dragen zij blijken, dat maat en rijm meer dan banden, dat zij kluisters zijn geworden. Er is ook eene te groote eentoonigheid in den versbouw. Rec. wil deze aanmerkingen door eenige voorbeelden staven. De Heer kuyper doe er zijn voordeel mede!
Bl. 14.
Die Hendrik, die gemaal, die vorst, waarop mijne oogen,
Vol trots, in vroegren tijd met wellust mogten bogen.
Wie heeft ooit van bogende oogen gehoord?