Verordening van den vorst van Schwarzburg-Sondershausen, betrekkelijk het in 't openbaar toedeelen van ligchamelijke straffen, genomen 10 september 1834.
‘Het is eene hoogstdroevige noodzakelijkheid, wanneer slagen als strafmiddel moeten worden aangewend. In de gevallen, dat de toedeeling daarvan niet te vermijden is, laat zich nogtans de openlijke voltrekking der straf niet regtvaardigen. Zij onderdrukt het eergevoel, en met hetzelve het berouw, de eerste schrede ter verbetering des misdadigers; zij werkt hoogstnadeelig op de meestal zeer gemengde toeschouwers, en heeft niet zelden, in stede van overtuiging van het verwerpelijke der gestrafte daad, slechts medelijden met den dader en afkeuring van de gestrengheid der wetten en des regters ten gevolge. Ik gelast diensvolgens de afschaffing der openbare straffen,’ enz. Eere zij den menschkundigen, menschlievenden en wijsgeerigen Vorst! Mogt zijn edelaardig voorbeeld navolging vinden!