| |
Bijzonderheden wegens Peking.
Op een' schoonen lentemorgen (dus verhaalt een Engelsch Reiziger) kwamen wij in de voorsteden van Peking. Een hevige wind dreef wolken van geel stof, dat er uitzag als een zwavelregen, in de hoogte. Twee personen van het Zendelinggezelschap, welke ons te gemoet gekomen waren, zeiden, dat dit gele stof het stuifmeel is van de dennen- en pijnboomen, welke in den omtrek van Peking zeer menigvuldig groeijen. Het geraas en gewoel eener in rustelooze beweging zijnde volksmenigte verkondigde ons de nabijheid van de meestbevolkte stad der aarde; en het duurde niet lang, of wij ontwaarden de ringmuren van Peking. De stad ligt op eene vruchtbare vlakte en vormt een langwerpig vierkant. Wij gingen door aardige, ruime, lichte, vrolijke straten, door digte drommen van kooplieden, boeren en werklieden van alle soort, in zeer zonderlinge kleederdragten. Alle deze menschen beschouwden ons nieuwsgierig. De barbiers, de koks, de smeden waren bij de deuren hunner winkels in volle
| |
| |
werkzaamheid. Toen wij den rooden muur, welke het Keizerlijk paleis omgeeft en zoo hoog is, dat alleen het dak van het gebouw er boven uitsteekt, voorbijgingen, zagen wij de schildwachten, zittende op hun gemak, hunne pijpen rooken. De smerige rokken dezer krijgslieden, hunne onachtzame houding en hunne verroeste geweren gaven ons juist geen verheven denkbeeld van de soldatesca van den Heiligen Zoon des Hemels, die zich den eenigen Stadhouder op aarde noemt.
Naauwelijks waren wij in het gebouw van het Zendelinggezelschap aangekomen, of verscheidene aanzienlijke Chinezen, meest Mandarijnen van den burgerlijken en krijgsmansstand, bezochten ons. Zij waren, ofschoon van onderscheiden' rang, allen omtrent gelijk gekleed, namelijk in een' langen rok met zeer wijde mouwen, welke door een' zijden gordel en een' met echte paarlen bezetten gesp zaamgehouden werd. Op het hoofd droegen zij eene kleine, trechtervormige muts. Een der officieren was eerst onlangs tot Mandarijn van de vijfde klasse benoemd geworden. Hij droeg aan de linkerzijde een zwaard en een lang mes in eene scheede van schildpad, en aan de regterzijde hing een zijden tabakszak; zijne muts was met een' fraaijen opaal en eene papegaaiveder versierd. Officieren erlangen zoodanige eereteekenen, wanneer zij in den krijg zich onderscheiden. De burgerlijke ambtenaren zoo wel, als de officieren, zijn, wat den rang betreft, daaraan te kennen, dat de knoopen aan hunne mutsen van koraal, kristal of goud, dat ze groot of klein, zoo of anders van kleur zijn; want de kleeding is doorgaans eenvoudig en gelijkvormig. Een gouden of koralen knoop is het onderscheidingsteeken van den Generaal; den Overste kent men aan een' lichtblaauwen knoop, en de Keizer zelf verschilt van zijne hovelingen alleen daarin, dat hij eene groote, zeer kostbare parel op zijne muts heeft. Onderscheidingsteekenen zijn verder de phoutsas, kleine vierkante stukken satijn, die op de schouders genaaid worden. Op de boordsels der burgerlijke Mandarijnen is een vogel geborduurd, op die der officieren een wild dier. Een officier van den tweeden graad b.v. voert een' leeuw op zijn boordsel; een Mandarijn van den burgerlijken stand van den derden graad een' papegaai. De met phoutsas bezette kleederen worden echter alleen dán aangetrokken, wanneer men ten hove gaat, of bij andere
plegtige gelegenheden.
De Chinezen besteden in het algemeen veel gelds aan hunne
| |
| |
kleederen, en wel bijzonder de mannen. Mandschus en Chinezen van bijna alle standen hebben eene bijzondere kleeding voor elk jaargetijde; en die ambtenaar is, moet drie verschillende soorten van kleederdragt hebben, behalve nog het gala-kleed. De kleeding der geringere standen is van calico (eene fijne, van katoen vervaardigde stof) en nankin; die der hoogere, van satijn of casimir. Blaauw, violet en zwart zijn bij de mannen de meestgeliefde kleuren - rozerood, geel en hoogrood de eigenlijke modekleuren der vrouwen. De mannen hebben de broek meest van nankin, maar ook van zijde, en meestal zijn de laarzen uit dezelfde stof vervaardigd; doch van rijke lieden worden die uit zwart satijn gemaakt. De zolen aan de schoenen en laarzen zijn zeer lomp en ongeschikt, bestaande uit papier ter dikte van een' duim. Zeer voorname lieden dragen ovale mutsen van hoogrood satijn, met zwart afgezet, en boven met een' gouden eikel. Het boordsel der mutsen is des zomers van fluweel, des winters van hermelijn. De geringere standen dragen in den winter mutsen van schapenvel.
De vrouwelijke kleederdragt is van de mannelijke weinig onderscheiden. De vrouwen maken veel werk van het haar, dat zij zeer fraai en met smaak versieren. Zelden dekken zij het hoofd, en de nagemaakte bloemen, de prachtige gouden haarnaalden, kostbare steenen en schitterende juweelen staan bij hare, meestal eenigzins donkere, tint zeer goed. Osschoon het deze vrouwen niet aan bekoorlijkheid ontbreekt, zoo is er toch een groot onderscheid tusschen haar en de Georgische en andere Aziatische vrouwen. Evenwel vindt men te Peking ook vrouwen, die, zonder blanketsel of andere schoonheidsmiddelen, waarvan in China een groot misbruik wordt gemaakt, volkomen de kleur van onze Europesche vrouwen hebben. Hare kleine oogen zijn wel fraai zwart en levendig, maar nooit ontmoet men de gevoelige uitdrukking van een blaauw oog. Eene Chinesche vrouw wordt dán voor schoon gehouden, wanneer zij oogen met eene geringe opening, eenigzins opstekende lippen, blinkend zwart haar en ongemeen kleine voeten heeft. Het laatste vooral is een hoofdvereischte, en de waarde van eene bruid wordt naar hare voeten geschat. Terstond na de geboorte bindt men de meisjes de voeten met banden, en belet alzoo den groei. De voet van een volwassen meisje is gewoonlijk niet boven de vijf duim lang, maar het gewricht van den enkel wanstaltig
| |
| |
dik; men weet echter dit gebrek door franjes of breed borduursel te verbergen. Ten gevolge van dit zonderling en barbaarsch gebruik, is de gang der vrouwen zeer onbevallig en waggelende. Ook in de geringere standen worden de voeten der meisjes gebonden, doch niet in zoodanige mate als bij voorname vrouwen, welke met moeite de kamers van hare blinkende gevangenis op en neêr gaan. De oorsprong van deze verfoeijelijke gewoonte schijnt in verregaande jaloezij te moeten gezocht worden. Eenige Schrijvers zijn echter van meening, dat dezelve nog niet zeer oud kan zijn; en zij brengen als bewijs bij, dat marco polo, die China in de dertiende eeuw doorreisde en veel van de schoonheid der Chinesche vrouwen spreekt, met geen enkel woord daarvan melding maakt.
Alle huizen, van de werkplaatsen tot de paleizen der grooten, hebben slechts ééne verdieping. Dezelve zijn van tigchelsteen, ook wel enkel van leem, soms mede van hout, staande in eenen dikwerf zeer ruimen hof, die van eenen muur omgeven is, zoodat men van de straat slechts het dak ziet. In de huizen der rijken en aanzienlijken zijn deuren en beschotten uit cipressen- of laurierhout met fraai snijwerk vervaardigd - dit hout verspreidt een' aangenamen geur in de vertrekken. Ook tafels en stoelen worden van zeldzaam, kostbaar hout gemaakt en steeds zeer zindelijk gehouden. De kamers zijn over het geheel bijzonder net, ofschoon niet versierd met veel huisraad; inzonderheid vindt men er weinig spiegels. Van buiten ziet men zuilen en galerijen aan de huizen, en de bloempotten, overal met smaak geplaatst, doen, met derzelver verschillend groen, eene zeer goede werking. Stookplaatsen zijn er niet in de woonkamers; men verwarmt dezelve door middel van koperen kolenpannen, en brengt ook wel kolen onder de steenen zitplaatsen, die, onder de vensters en langs de wanden loopende, des daags voor stoelen en des nachts tot slaapplaatsen dienen. De hooge, gewelfde daken zijn met groen, geel, rood of graauwachtig verglaasde tegels of pannen gedekt. Daar bestaan echter verordeningen omtrent de kleur der tegels. De Keizerlijke paleizen en tempels hebben gele daken; de Prinsen en andere grooten mogen hunne huizen niet dan met groene tegels dekken; de graauwe zijn voor lieden van geringere standen.
De voornaamste winkels worden in de voorstad Bai-lo-tching gevonden. Hier wonen, aan het einde der morsige, naauwe
| |
| |
straat Lieou-li-tchang, eene menigte boekhandelaars. Zij verkoopen boeken, die in de Chinesche en in de Mandschu-taal geschreven zijn. Men moet bij het koopen behoedzaam zijn; anders zou men weleens acht- of tienmaal te veel kunnen betalen. De beste werken komen uit de Keizerlijke drukkerij, waarvan de boekverkoopers in Peking en in de andere steden zich tot de van Regeringswege bepaalde prijzen moeten voorzien. Ter zelfde drukkerij verschijnt alle twee dagen een nieuwsblad, hetwelk ongewone voorvallen uit het gansche Rijk bekend maakt; voorts de Keizerlijke verordeningen, aanstellingen en gunstbewijzen, zoo als de genadiglijk geschonken gele onderscheidingsteekenen en papegaaivederen; kortom, alle besluiten en stukken der Regering. - In dezelfde straat bezag ik de winkels der juweliers, die ook schilderijen, snijwerk uit jaspis, elpenbeen en kostbaar hout verkoopen; alle deze dingen zijn keurig bearbeid. Ik zag hier mede prachtige glas- en porseleinwinkels. Wat verder is eene pottenbakkerij en wordt gekleurd glaswerk vervaardigd.
Niet verre van den stadsmuur zagen wij de gaten, waarin het geringste en armste gemeen huisvest. Van de ellende, welke hier heerscht, kan men zich geen denkbeeld vormen. Naauwelijks met een paar lompen of stukken mat gedekt, loopen die ongelukkigen over dag in de handelswijken rond, bedelen eenige tchokai bijeen, en kruipen des avonds weder in deze verblijven, welke veeleer graven, dan woningen van levende menschen, schijnen te zijn. Men ontwaart eene huivering, wanneer men hoort vertellen, dat in den winter de armen des avonds zich in de voorsteden verzamelen en op hoopen digt te zamen dringen, ten einde elkander voor koude te beschutten. Maar desniettegenstaande komen er velen om, en hunne lijken blijven onder of tusschen het hout liggen, dat aan den oever van den Ta-ho opgestapeld is.
Ik onderzocht, of men in Peking ook gasthuizen of andere gestichten van weldadigheid had. Ik vernam, dat er slechts één huis van dezen aard in eene der voorsteden bestaat, hetwelk onder de thans regerende dynastie ten jare 1662 gebouwd werd. Hier deelt men des winters gekookte rijst aan de armen uit; maar slechts zeer weinigen kunnen genot van deze weldadigheid hebben, alzoo de inkomsten van het gesticht niet groot zijn. Jaarlijks, van den vijftienden dag der tiende maand tot den vijftienden der tweede maand van het volgende jaar - van November tot aan Maart - deelen
| |
| |
bovendien de bonzen (priesters) gekookte rijst, die uit de magazijnen der Regering afgegeven wordt, in den tempel Loung-vang-thang aan de armen uit.
Op den terugweg van het verblijf der Zendelingen zagen wij een regement van het Mandschu-volk met pijl en boog exerceren. De soldaten waren meest klein van gestalte. Zij schenen noch zeer sterk, noch goed afgerigt te zijn. Ik meende op te merken, dat het bij hen, in het schieten, minder op wis treffen, dan op eene schoone, schilderachtige houding aankwam.
Hoe zeer ik vermoeid was en naar rust verlangde, zoo begaf ik mij echter onderweg nog naar eenen Mandarijn van de zesde klasse, wiens zoon met de dochter van een' rijk' koopman zou trouwen. De bruiloft zou dien avond plaats hebben. Ik was op het feest genoodigd geworden. De woning van het jonge paar was schitterend verlicht, en de gasten drongen reeds bij scharen in alle galerijen, met luide vrolijkheid, onder de verdoovende toonen van eene menigte tamtams, koperen cimbalen, fluiten, hobo's en clarinetten. Het duurde niet lang, of de Mandarijn verscheen met zijnen zoon, en beide maakten nu, in den kring van het talrijk gezelschap, veelvuldige eerbetooningen en kniebuigingen voor twee altaren, welke in eene der prachtige kamers van het huis opgerigt waren. Zonderlinge beelden van draken en dergelijke gedrogten, aardige bloemen uit was, en eene menigte kaarsen van allerlei kleuren, bedekten deze altaren. Intusschen liet zich op straat een orchest op eene niet zeer welluidende wijze hooren, en het vuurwerk, dat tevens werd afgestoken, was oorverdoovend. De bruidegom was prachtig gekleed. Zijn rok bestond uit blaauw satijn, en was geheel overladen met een wonderlijk borduursel uit gouddraad en paarlen; een gordel met een' diamanten gesp hield den rok zamen, en op zijne muts prijkte een schitterende opaal. Toen hij het groeten en kniebuigen geëindigd had, ging hij in een prachtig, met blaauwe zijde overdekt rijtuig, en begaf zich, onder geleide van een' troep muzikanten en lieden met vlaggen aan lange stokken, naar het huis van zijne bruid. - Deze pracht, deze luidruchtige beweging, al dit gewoel en gejoel, dat voor eenen Europeaan zoo vreemd is, veroorzaakte een tooneel, dat mij grootelijks verraste.
Nadat de bruidegom zich verwijderd had, boden een do- | |
| |
zijn bedienden in de zalen allerlei ververschingen en wel in ongemeenen overvloed aan, bijzonder snikergebak en konfijt; welke lekkernijen men uit zeer kleine schaaltjes van verguld zilver met lepels van dezelfde stof at. Eene menigte vrouwen, die bij zoodanige feestelijke gelegenheden zich openlijk vertoonen mogen, waren in het bruidsvertrek in eenen kring gezeten. De zachte gelaatstrekken onder het zwarte, sierlijk opgemaakte, met goud, zilver en paarlen rijkelijk opgetooide haar, deden eene zeer goede werking. In de kamer van de aanstaande echtgenooten waren kostbare stoffen, allerlei dingen van weelde, met veel smaak bewerkt huisraad in zoodanige menigte ten toon gesteld, dat de oogen er door verblind werden. Het bruidsbed was in de lengte en breedte bedekt met spreijen, waarop zijde, goud, zilver en edelgesteente in de keurigste schakeringen vereenigd gezien werden. Midden in het vertrek stond een prachtig aangeregte disch, daarnevens twee stoelen van fluweel met zijde geborduurd, en op denzelven twee gouden theekoppen met voortreffelijk halfverheven beeldwerk. Voor deze tafel moest het jeugdige paar de plegtigheid van het wisselen der theekoppen verrigten.
Groote beweging en een verdoovend gedruisch kondigden het terugkeeren van den trein met bruidegom en bruid aan. Een rood, prachtig versierd rijtuig, omgeven door eene ontelbare volksmenigte, hield voor de deur van het huis stil, en terstond ging de vader van den bruidegom naar buiten, om zijne schoondochter te ontvangen. Deze droeg een schitterend gewaad van scharlakenrood satijn; een sluijer van zwart gaas, met zilveren sterretjes doorgewerkt, bedekte haar gelaat en hing tot op den gordel neder. De vader reikte haar de hand, en nu begon zij zich voorwaarts te bewegen, doch zoo uiterst langzaam, dat zij bijna een vierde van een uur noodig had, om van de deur tot aan de bruidskamer, een' afstand van veertig of vijftig voet, te komen. In dit vertrek nu traden de jongelieden tegenover elkander, en thans begon wederzijds een langdurig begroeten en kniebuigen - alles met schier ongeloofelijke afgemetenheid en langzaamheid, die in China bij zoodanige feestelijke gelegenheid hoofdpunten zijn. Het einde van deze vervelende plegtigheid werd aangekondigd door een nieuw, hevig gedruisch en door het verdoovend geluid van alle speeltuigen. Toen trad de bruidegom voor de bruid, nam haar bij de hand en ligtte den sluijer
| |
| |
op, om een gelaat te zien, dat hij, volgens het bestaande gebruik, niet eerder had mogen aanschouwen. Deze gewoonte is zeer hard en wonderlijk, als men zich er aan binden moet. Evenwel verzekerde men mij, dat de jonge lieden in China, even als elders, wel middelen en wegen vinden, om zich aan eene zoo zonderlinge wet te onttrekken. Het jeugdige paar naderde de tafel; beide zetteden zich op de stoelen neder, en wisselden thans de theekoppen. Dit alles geschiedde wederom ten uiterste langzaam; beide zagen er uit als kunstige bewegende beelden, en meer dan eenmaal scheen het gezelschap in verrukking te zijn over hunne edele bewegingen en over den plegtigen ernst op hunne onbewegelijke aangezigten. Tegen middernacht maakte de bruid toebereidselen, om haar rood kleed met een wit te verwisselen. Tot nu toe had zij hare oogen steeds nedergeslagen gehouden; thans zag zij op en in het gezelschap rond. Jammer, dat zij ons zoo lang haar aangezigt had onttrokken; want zij had inderdaad een zeer lief gelaat - de blanke kleur stak aardig af bij het koolzwarte haar, en een prachtig hoofdsieraad van diamanten droeg niet weinig bij, om hare zedige bekoorlijkheid te verhoogen. |
|