Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1838
(1838)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijEenige bijzonderheden rakende den jeugdigen leeftijd van Bernadotte, tegenwoordigen koning van Zweden.De wijduitgestrekte kom, die zich van de Pyreneën tot naar de Alpen uitstrekt, is van de vroegste tijden af een door de natuur bevoorregt land geweest, een land met bloemrijke valleijen, waar de lucht met de liefelijkste geuren bezwangerd is, welks kusten door de golven der Middellandsche Zee liefkozend bespoeld worden. Ondervraagt de overblijfselen der oudheid, de kronijken der middeleeuwen, de jaarboeken onzer tegenwoordige tijden - overal staan de Gasconjcrs en de Provençalen op den voorgrond; overal ziet men hen uitmuntende in wetenschap, schrander in kunst, dapper en beroemd in den oorlog. Wij willen slechts aan het gedenkwaardige tijdvak herinneren, hetwelk met het jaar 1789 eenen aanvang nam; hoeveel beroemde mannen heeft destijds niet het zuiden van Frankrijk geleverd! Wetgevers, Diplomaten, Generaals, Staatsbestuurders stroomden in menigte uit dit beloofde land van geestkracht en van heldenmoed. In den korten tijd van 1804 tot 1810 alleen zou Europa's geschiedenis zes Koningen kunnen aanwijzen, die aan dezen gelukkigen grond ontsproten zijn. Heeft men deze in roem zoo rijke provinciën, Dauphiné, Provence, Languedoc, Roussillon en Gascogne, doorkruist, zoo stijgt de bewondering nog, wanneer men | |
[pagina 764]
| |
het gebied van Béarn bereikt, weleer afhankelijk van het Koningrijk Navarre, hetwelk nog niet lang geleden als ijdele naamtitel tot het wapenschild van Frankrijk behoorde. Hier vooral is het, dat, meer dan elders in het zuiden, gelaat en geaardheid den indruk en wederschijn dragen van eene verhevener natuur, eenen helderen hemel, eene koesterende luchtstreek. Hier vindt men menschen, die als levende overblijfselen van de geschiedenis des lands beschouwd kunnen worden. Naburen van Spanje, waar achter elkander Romeinen, Gothen, Franken en Mauren den meester speelden, moesten de Béarners eeuwen lang onafgebroken onder de wapenen zijn. De min of meer veranderde namen van alarick, chlodomir, abdhéram, roeland hebben zich in hunne dalen aan beken, rotsen en wouddreven gehecht; en tot zijne eer heeft de Béarner door karel XIV van Zweden bewezen, dat hij thans nog is, wat hij voormaals was, toen hij aan Frankrijk hendrik den IV geschonken heeft. Niet verre van de hoofdstad Pau ziet men het ouderwetsche huis, waarin men de wieg van den oudsten dier beide Vorsten bewaard heeft; en onder de oude gebouwen, die in eene kronkelende rij aan den voet des heuvels voortloopen, zoekt het oog met drift naar het bescheiden dak, beneden hetwelk de jongere, onze tijdgenoot, het licht gezien heeft. Laat ons er niet aan twijfelen, de vaderlandsliefde der Béarners zal deze bakermat eens medeburgers, die door zijne verdiensten eenen koningstroon beklom, tegen vernieling weten te beschermen. Deze eenvoudige muren leveren aan de verbeelding meer stof tot poëzij, dan de aanblik van het slot, dat trotschelijk op den heuvel naar boven rijst; en wanneer men te Zaandam het huisje bezoekt, waar peter de groote een' tijdlang het scheepstimmermans-handwerk oefende, zou men dan niet met diepe, innige gemoedsbeweging voor den drempel verwijlen, over welken bernadotte als gemeen soldaat naar buiten trad, met het boek des noodlots in de | |
[pagina 765]
| |
hand, waarin hij als opvolger van karel den XII stond aangeteekend? Dit thans historisch geworden huis, in hetwelk men omstreeks het midden der vorige eeuw wel geenen rijkdom, maar vastgevestigde welvaart ontmoette, werd sterk bezocht door den talrijken drom cliënten, welke h. bernadotte, een man van braafheid en talenten, door trouw en vlijt als Advocaat gewonnen had; niet minder geschiedde zulks echter ook van den kant der talrijke vrienden, die hem om zijne innemende hoedanigheden beminden. Reeds vader van eenen eersten zoon, de vrucht zijner echtverbindtenis met Mejufvrouw de saint jean de boeuil, verwachtte hij een tweede kind, toen de vrienden en bloedverwanten van Mevrouw bernadotte, omstreeks het midden van den vastenavondstijd des jaars 1764, op den 26sten Januarij, met oogmerk om haar aan den vrolijksten der maskeradetogten eenigermate deel te laten nemen, zich naar hare woning begaven, en haar aldaar op eene aangename wijze wilden verrassen. Deze vriendschappelijke, maar onvoorzigtig uitgevoerde bedoeling had een geheel verschillend gevolg. Verschrikt door het onverwachte gedruisch en door de wonderlijke kleederdragten, beviel Mevrouw bernadotte ontijdig, in de zevende maand, andermaal van een' zoon. De jonggeborene, jean baptiste jules, was zoo zwak en gebrekkelijk, dat men niet durfde hopen hem in het leven te behouden. Onder de genen, die hem verzorgden, was zijne minne de eenige, welke van andere gedachten was. Zij was eene dier eenvoudige en goedhartige vrouwen, die stijf en sterk aan droomen en voorgevoelens gelooven; en zij verzekerde, dat Engelen de wieg van haren zuigeling beschermden, en dat hij groot en sterk zou worden; ja, zij had er eene soort van vreugde in, hem eene roemruchtige toekomst te voorspellen. Zoodanig was het begin van dat aanwezen, hetwelk nog dikwerf op het punt geweest is om een einde te nemen, maar hetwelk, onafgebroken zijne glo- | |
[pagina 766]
| |
rierijke baan vervolgende, eindelijk toch de voorspellingen der goede voedster schitterend bewaarheid heeft. Dank zij eener verstandig bestuurde zorg, jean baptiste jules, die steeds in het vaderlijke huis werd opgevoed, wies op en nam toe beide in krachten des ligchaams en der ziel. Evenwel hij onderscheidde zich in niets boven de overige kinderen des lands. Ons tot het mededeelen van daadzaken beperkende, laten wij het aan hen over, die zoo gaarne de wieg van beroemd gewordene menschen met wonderen opsieren, te beslissen, welke invloed op den held dezer geschiedenis te weeg gebragt is door al de sprookjes, die over de omstandigheden, welke zijne geboorte gekenmerkt hebben, in omloop zijn. Eerst in zijn zeventiende jaar zien wij als 't ware een nieuw aanwezen voor hem beginnen, welks oorsprong en oorzaken voorzeker niet minder belangrijk zijn, dan het berigt van zijne intrede in het leven. Bernadotte, de vader, door de werkzaamheden van ambt en stand bijna geheel bezig gehouden, was waarschijnlijk onbewust, dat de moeder zijner beide zonen met eene in geenen deele vaste hand de weegschaal der ouderlijke zorg tusschen hen in evenwigt hield, en dat in de toedeeling daarvan jean baptiste jules verre was van de begunstigde te zijn. Niets nu krenkt een jeugdig gemoed gevoeliger, dan partijdigheid in het hart eener moeder; niets verduistert den huiselijken haard meer in de oogen van het verongelijkte kind; niets rukt het sneller van denzelven los. Bij deze redenen van ontmoediging en verdriet kwam nog een ander ongenoegen, in welks vermelding wij geene zwarigheid maken, wijl het ons voorkomt eene bijdrage te zijn tot die kieschheid van gevoel en die verhevenheid van denkwijs, welke onzen held te allen tijde gekenmerkt hebben. De oudere broeder van jean baptiste jules, namelijk, een zeer bekwaam Advocaat en een in vernuft uitmuntend man van de wereld, maar tevens een lastige | |
[pagina 767]
| |
en zelfs somwijlen boosaardige hekelaar, had tot voorwerp van zijnen bijtenden spot eenen President van het gewestelijke geregtshof genomen, den vriend en beschermer der familie. Dit vergrijp, niet alleen tegen de achting, welke men aan rijperen ouderdom schuldig is, maar ook, hetgeen veel erger was, tegen de dankbaarheid, verontwaardigde den held onzer geschiedenis zoo zeer, dat hij daarvan niet langer getuige wilde blijven. Dit was misschien eene der vermogendste beweegredenen, welke hem tot zijn vertrek uit het ouderlijke huis deden besluiten. Hij verliet hetzelve op zekeren morgen, om den Kapitein de lassus op te zoeken; en, het handgeld van zich wijzende, hetwelk destijds als prijs voor de vrijheid van een mensch gegeven werd, liet hij zich als vrijwilliger inschrijven. Hierbij maakte hij echter de voorwaarde, dat zijne aanwerving niet door den daartoe gestelden beambte geviseerd zou wordenGa naar voetnoot(*), wiens vermaningen hij vreesde, en die waarschijnlijk den vader kennis van het besluit des zoons gegeven zou hebben. ‘Dat is ook niet noodig,’ hernam de Kapitein, verblijd zijn regement eenen rekruut te kunnen verschaffen, die beloofde een goed soldaat te zullen worden; ‘wij halen het visum van den Maire van Billeris.’ Den volgenden morgen, bij het aanbreken van den dag, begaf men zich naar dezen beambte, welke de noodige formaliteiten volvoerde, en terstond daarna ging de rekruut op weg, om reeds verre van Pau te zijn, wanneer zijne afwezigheid bemerkt zou worden. Toen Mevrouw bernadotte het vertrek van haren zoon vernam, gevoelde zij levendig, doch te laat, welke zwaarwigtige gevolgen zelfs de geringste afwijking van de billijkheid kan hebben, in de vervulling der hei- | |
[pagina 768]
| |
lige pligten, welke zij zich niet ontveinzen kon geschonden te hebben. Wij kunnen echter verzekeren, dat bernadotte niet onaandoenlijk voor dit naberouw zijner moeder geweest is; want zijne liefde jegens haar en zijne achting voor hare nagedachtenis zijn nimmer verminderd. Als Maarschalk van het Keizerrijk, als Prins van Ponte-Corvo, als Troonopvolger van Zweden, als Souverein, sprak hij van zijne ouders steeds met dezelfde genegenheid en eerbied. Het was den 3den September 1780, en dus in de vier laatste maanden van zijn zeventiende jaar, dat bernadotte zich als vrijwilliger aangaf. In hetzelve verwachtte hem eene zeer gunstige ontvangst van den kant des Kolonels, den Markies de lonse, die, zelf een Béarner en te Pau geboren, de familie des jongelings van nabij kende. De nieuwe soldaat liet zich niet afschrikken door de weinig aanlokkelijke bezigheden van den minsten rang der militaire dienst, alzoo de belangneming, welke de Markies de lonse en andere Béarner Officieren hem betoonden, voor hem een prikkel werd, die hem gedurig aanspoorde in ijver te verdubbelen, om deze zoo vereerende goedgunstigheid te regtvaardigen. Het regement hield destijds garnizoen op Korsika; en op dat eiland was het derhalve, dat bernadotte zijne twee eerste dienstjaren moest slijten. Tegen het einde van het tweede jaar bragt de vervelende eenzelvigheid van zulk eene levenswijs, en meer nog de invloed van het klimaat, in zijne gezondheid eene verandering te weeg, die van zoo bedenkelijk eenen aard werd, dat men zijnen terugkeer in den schoot zijner familie noodig oordeelde. De zorgvuldige oppassing, welke hem aldaar te beurt viel, bespoedigde zijn herstel. Men deed hier al het mogelijke, om hem van de militaire loopbaan afkeerig te maken, en hem te bewegen den stand van Advocaat te omhelzen. Ook kon de jonge soldaat niet wel ontkennen, dat hij, ondanks de goedheid zijner Chefs, een treurig begin in den krijgsstand gemaakt had. Uit | |
[pagina 769]
| |
belangstelling voor hem vernieuwde de Heer de lonse tweemaal zijn halfjarig verlof, en veroorloofde hem aldus, achttien maanden lang over de keus van eenen levensstand na te denken. Terwijl bernadotte's gezondheid herstelde, en de heerlijke natuur, welke hij in rust genieten kon, hem verkwikte en zijne krachten deed toenemen, bleef ook zijn geest niet werkeloos, en vlijtig legde hij zich op zoodanige lectuur toe, welke het meest naar zijnen smaak was. De levensbeschrijvingen van ferdinand cortez, van catinat, fabert en zoo vele anderen, welke door verdiensten en genie op de baan der fortuin geleid waren, verwekten in zijne ziel bewegingen en wenschen, die in regtstreekschen tegenstand waren met de raadgevingen, door welke men hem het beroep van Regtsgeleerde wilde doen omhelzen. Kortom, de jonge Béarner begon van eene aanstaande grootheid en roem te droomen, bekleed met al de tooverkleuren, waarin het negentiende of twintigste levensjaar zich zoo gaarne de toekomst afschildert, en omhelsde dit droombeeld met al den gloed eens mans, van wien napoleon eenmaal zeggen zoude: ‘Moorsch bloed vliet hem door de aderen.’ Dit tijdperk uit bernadotte's leven is het, waarin verscheidene zijner biographen, die zich om eene naauwkeurige navorsching niet zeer bekommerd hebben, berigten, blootelijk uit hunne verbeelding geput, omtrent de eerste jaren zijner militaire loopbaan geleverd hebben. Sommigen laten hem in Oostindië dienen en in den slag bij Gondelour uitmunten; anderen vinden hem op dienzelfden tijd in Amerika onder la fayette en rochambeau. De waarheid is, dat hij het tijdvak van 1780 tot 1785 voor de helft bij zijn regement op Korsika en voor de wederhelft aan het huis zijner ouders doorbragt, en dat eerst in het begin van het jaar 1785 onveranderlijk besloten werd, dat hij onder de vanen zou blijven. De eerste ontmoeting van bonaparte en bernadotte had iets bijzonder plegtigs; want beide beoordeelden elkander reeds bij dit eerste gezigt zeer juist. De Opperbevelhebber toonde zich in het gesprek met dezen nieuwen Generaal openhartig en spraakzaam; bernadotte was achterhoudender, misschien omdat hij reeds toen (het was tijdens bonaparte's eersten veldtogt in Italië) het geheime doel van den aanstaanden Alleenheerscher doorzien had. Doorzien | |
[pagina 770]
| |
toch had hij hem; want, nog naauwelijks in het hoofdkwartier teruggekeerd, zeide hij tot de Officieren, die hem over bonaparte vragen deden: ‘Ik heb eenen man van zesà zevenentwintig jaren gezien, die gaarne den schijn zou aannemen als was hij vijftig jaren oud; en dat voorspelt niets goeds voor de Republiek.’ Ook bonaparte kenschetste van zijnen kant bernadotte niet minder juist en origineel. ‘Ziedaar,’ zeide hij, ‘een' Franschen kop op eene Romeinsche borst!’ Beide met eene schranderheid begaafd, welke het hun gemakkelijk maakte elkander te beoordeelen, moesten bonaparte en bernadotte reeds destijds vooruitzien, dat zij noch dezelfde gevoelens noch dezelfde denkwijs koesterden, en dat hunne wederzijdsche ontwerpen nog verder dan hunne meeningen uiteenliepen. Doch ongetwijfeld waren beide het eens, dat zij elkander steeds op de baan der beginselen ontmoeten moesten, die ter verdediging des vaderlands en ter bevordering van deszelfs glorie leidt; en, door deze overtuiging bestuurd, handelde de Generaal-en-chef, terstond bij den aanvang van den veldtogt, dien overeenkomstig jegens zijnen, van den Rijn tot hem gekomenen, Onderbevelhebber. |
|