Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1838
(1838)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijMalaspina, lastdrager en schrijver.Onder een aanmerkelijk getal vreemdelingen van meer dan gewone begaafdheid, welke in de laatste tijden de residentiestad Turin bezochten, was er een, die wel inzonderheid de algemeene oplettendheid tot zich trok, terwijl al de overigen bijna onbemerkt bleven. Deze eene was een arme lastdrager uit Parma, malaspina geheeten, van wien, kort geleden, verscheidene regt aardige dichtstukjes in de dagbladen van Milaan het licht gezien hebben, en die, behalve zijne dichtkunst, nog verscheidene hoogst achtingwaardige eigenschappen bezit.Ga naar voetnoot(*) | |
[pagina 733]
| |
Malaspina is een nieuw bewijs, dat armoede, veronachtzaamde opvoeding en de afmattendste ligchaamsarbeid niet in staat zijn het echte genie te verdooven. Hij is thans achtentwintig jaren oud. Toen, zeven jaren geleden, te Parma eene school van weêrkeerig onderwijs volgens het stelsel van bell en lancaster opgerigt werd, was malaspina een der eersten, die opkwamen, om er als leerlingen aangenomen te worden. Door zuivere weetgierigheid gedreven, overwon hij moedig de natuurlijke schaamte, zich nog op zijnen leeftijd, onder bijna driehonderd knapen, op school te bevinden, en leerde in korten tijd lezen en schrijven. Nu werd de drift tot wetenschap in hem nog des te levendiger, en weldra vond hij eenen menschlievenden Professor, die hem achtervolgens met de beginselen der reken- en der meetkunst, aardrijksbeschrijving, natuurlijke historie, Godsdienst en Fransche taal bekend maakte, doch bij zijn onderwijs zich er wel voornamelijk op toelegde, hem eene grondige kennis van zijne moederspraak, het Italiaansch, te doen verkrijgen. In zijne tusschenuren beproefde malaspina zijne krachten aan de poëzij, en gaf daarvan eenige, verre boven het middelmatige verhevene, bewijzen in het licht. Zijn schoone lierzang: Fiducia in Dio (vertrouwen op God) is een waar meesterstuk, en daarbij ontegenzeggelijk een merkwaardig verschijnsel in de letterkunde, wanneer men bedenkt, hoe dichtluim en geestdrift tot dit opstel bij hem ontstonden; hij had, namelijk bartolini's marmeren standbeeld: la Fiducia in Dio, op zijn' schouder naar zekere Gravin moeten brengen, en, terwijl zijn ligchaam onder dien overzwaren last bijna ter aarde gedrukt werd, verhief zijn geest zich in de hoogere gewesten. Malaspina paart aan eene krachtige gestalte een zeer innemend gelaat; zijne kleeding is eenvoudig; hij drukt zich met veel gemakkelijkheid en zuiverheid uit; zijn gesprek is aangenaam, en getuigt van een' hoogen graad van beschaving; in zijn gedrag is hij beleefd en voorkomend; kortom in alles vertoont zich bij hem eene vereeniging van hoedanigheden, welke men in eenen lastdrager voor bijna onmogelijk zou houden. | |
[pagina 734]
| |
Gewoonlijk staat hij des morgens ten vier ure op, houdt zich tot zeven ure met zijne studiën bezig, en begeest zich vervolgens naar de markt, om zijnen beroepsarbeid waar te nemen. Ten einde nogtans ook hier zijnen ledigen tijd niet zonder nut voorbij te laten gaan, besteedt hij denzelven, zoo lang hem niets anders opgedragen wordt, met voor zijne medebroeders requesten, brieven, rekeningen enz. te schrijven, en hen door woord en voorbeeld tot vervulling hunner pligten, tot arbeidzaamheid, onderdanigheid en bescheidenheid aan te sporen. Niet onbelangrijk zou het zijn, malaspina's gesprekken met de overige lastdragers, in welke hij hen tot goedwillige voldoening van het patentgeld, dat zij als onbillijk in den beginne niet betalen wilden, wist over te halen, hier mede te deelen; de door hem aangevoerde drangredenen zouden inderdaad eene eervolle plaats innemen nevens die van eenen bentham, say en andere beroemde Schrijvers over de Staatshuishoudkunde, wier werken onzen malaspina niet onbekend zijn, en wier namen wel nog nimmer uit den mond van eenen lastdrager waren voortgekomen; Referent wil zich echter vergenoegen met te verhalen, op welke zinrijke wijs malaspina gedurende den Cholera-tijd te Parma eenen geneesheer aldaar aan de woede van het graauw wist te ontrukken. Eene vrouw had bij toeval bemerkt, hoe een arts zich aan eene stadsfontein de handen wiesch, en hoe hij bij deze gelegenheid, volgens de gewoonte dier dagen, van een fleschje azijn of eenig ander behoedmiddel gebruik maakte. Terstond hief zij, luidkeels, den kreet van: ‘Vergiftiger! vergiftiger!’ aan. Op dit geschreeuw liep eene menigte volks te hoop, en ter naauwernood had de beangste Esculaap den tijd, om ijlings in eenen kelder te vlugten, waar hij sidderend den uitslag van het oproer afwachtte. Ook malaspina werd door het gedruisch naar de plaats gelokt; en, wel bewust, tot welke buitensporigheden het gemeen zich, bij dergelijke treurige tooneelen, in verscheidene andere steden, en zelfs nog kort te voren te Parijs, had laten wegslepen, bedacht hij snel een middel, om den armen dokter uit deszelfs gevaarlijken toestand te redden. Gebruik makende van den invloed, dien hij wist onder het volk te bezitten, riep hij met zijne forsche stem: ‘Dood aan den schuldige! Maar, om geen onregt te doen, moeten | |
[pagina 735]
| |
wij de zaak gemoedelijk en naauwkeurig onderzoeken. Brengt mij hier eens,’ vervolgde hij, ‘een' emmer water en een weinig azijn; is het water vergiftigd, zoo zal het, wanneer ik er eenige droppels azijn in laat vallen, terstond groen worden; doet het dit niet, zoo is het drinkbaar, en de vrouw heeft zich vergist. Komt, spoedig! water en azijn! Laat ons geen onregt doen en een' moord begaan; de Hemel zou ons anders, tot straf, wel eens regt de Cholera op het lijf kunnen sturen!’ De proef werd genomen; het water behield zijne natuurlijke kleur; malaspina dronk daarvan, in het aanzien der gansche menigte, verklaarde hierop den arts voor onschuldig, en was op deze wijs zoo gelukkig, hem ongehinderd door het opgeruide volk te brengen. Welk een gruweltooneel zou hier niet, zonder malaspina's verstandige en moedige tusschenkomst, onmisbaar hebben plaats gehad!Ga naar voetnoot(*) Niet lang geleden heeft malaspina ook eene reis te voet naar Marseille gedaan, derwaarts gelokt door den wensch, om er de zee en de stoommachines te zien. Overal bezocht hij de inrigtingen van nijverheid en kunstvlijt, en poogde op elke plaats zijne kennis van zaken door eigen oogenschouw te vermeerderen. Thans is hij voornemens een weekblad uit te geven, het- | |
[pagina 736]
| |
geen uitsluitend voor de geringere volksklassen bestemd zal zijn; bij hetzelve wil hij het soortgelijke, in Frankrijk uitkomende, tijdschrift Maître Pierre tot voorbeeld nemen. Opmerkelijk en misschien prijswaardig blijft het hierbij, dat een man, die zijne groote verstandelijke vermogens zoo wél kent en weet te gebruiken, een' moeijelijken ligchaamsarbeid als middel van bestaan verkiest boven de uitzigten, welke zijn talent hem zou openen. |
|