| |
Uittreksels van eenige brieven over Parijs en de Parijzenaars.
‘Het is in Parijs eene altijddurende kermis, een elgenlijk paradijs voor ledigloopers, maar eene hel voor de arme paarden, die er deerlijk worden afgejaagd en afgemoord. Niet zelden heb ik deze dieren met overladene vrachtwagens omver zien liggen. Van paarden denk ik aan rijtulgen, en alzoo kom ik op eene wijze van zakkenrollen, die inventief mag heeten: Eene welgekleede Dame stapt in een omnibus, en, door den conducteur, bij het instijgen, ondersteund wordende, beloont zij zijne beleefdheid met een vriendelijk lachje. Zij betaalt hare plaats, maar wordt kort daarna door eene hevige benaauwdheid overvallen, en verzoekt, dat men ophoude. De conducteur, door hare betoonde vriendelijkheid voor haar ingenomen, helpt haar zeer galant, terwijl zij zich daarbij om hem vastklemt, en, eindelijk afgestegen, op eene stoep nederzijgt. De hulpvaardige man staat haar nog eenige oogenblikken bij; dan de
| |
| |
overige passagiers dringen aan op voortrijden. Het geschiedt, en men komt ten laatste aan het bureau; dan hier zet de conducteur een benaauwd gezigt, bemerkende, dat eene ontvangst van 62 franken hem uit den zak geligt was. Dit was dan de belooning zijner betoonde hulpvaardigheid!’
Nu, dat de Franschjes zakken wisten te ledigen, is ons, Hollanders, in 1795 en 1811 voornamelijk, gebleken! Zoo wel onder het geroep van: Liberté, Egalité et Fraternité! als van het: Vive l'Empereur! heeft er menige zakkenrollerij in 't groot plaats gehad.
‘Vrijdagmorgen ging ik naar de Prefectuur, om mijn' pas in te wisselen, toen ik, aan de pont St. Michel gekomen, een lijk uit eene schuit in de Seine naar boven en op de kaai zag dragen. Bij deze brug bevindt zich een net en welgeordend gebouw. Dit is la Morgue, waar men de drenkelingen enz. ten toon stelt, tot dat dezelve, door hunne betrekkingen of anderen, worden opgeëischt, of, dit niet geschiedende, begraven worden. Ik begaf mij naar de Nôtre Dame, en, van daar terugkomende, zag ik de deur van la Morgue geopend en de menigte zich voor de balustrade verdringende. Er lagen vijf lijken, geheel naakt, ten toon, waarbij aan sommige de teekenen der ontbinding zich reeds openbaarden. Een afschuwelijk gezigt!... en toch waren mannen en vrouwen op dit schouwspel belust, en ik zag de menigte in beweging, om elkander eene plaats te betwisten! - De maatregel zelf, zoo ook de inrigting, kan ik niet afkeuren; dan het heeft toch iets akeligs.’
En dat niet alleen, maar wij voegen er nevens: iets zeer onbetamelijks. Men zoeke de décence evenwel bij de wellevende en beschaafde Franschen meer in woorden dan in daden, meer schijnbaar dan wezenlijk. Dat men aan hen, die een der leden hunner familie missen, den toegang vergunne tot de ongelukkige slagtoffers van een noodlottig toeval, of van den zelfmoord, kan eene goede zijde hebben; dan hoe kwetsende is het voor de eerbaarheid, zulke openlijke tentoonstellingen te dulden! en met welke bedoelingen verdringt zich voor de balustrade van la Morgue die menigte? die mannen? die vrouwen?... Wij zwijgen, en hebben geen antwoord op zulke vragen voor de ooren van een waarlijk wellevend, beschaafd en zedelijk Nederlandsch publiek.
| |
| |
‘Toen de Koninklijke trein zich naar de Nôtre Dame begaf, alwaar, bij gelegenheid der geboorte van den Zoon des Hertogs van Orleans, een Te Deum werd gezongen, was de kaai, langs de Seine, met eene dubbele rij soldaten, man aan man, bezet. Talrijke troepen paardenvolk, dragonders, lansiers, huzaren, karabiniers en nationale gardes te paard gingen voor de koetsen of volgden dezelve. Bij de pont des Arts stak de Koning zijn hoofd uit de koets, en groette de menigte minzaam. Dit werd echter met geen groot gejuich beantwoord. Eene matrone, die nevens mij stond, vond het zeer goed, dat de Koning niet te paard gezeten was. - Daar in de buurt is eene nieuwgemaakte ijzeren hangbrug, die naar louis philippe genoemd is; ik vind dit geen kwaad zinnebeeld voor zijne, als aan draden hangende, regering.’
En Neêrlands vereerde Koning rijdt en wandelt, in den Haag, naar verkiezing, zonder al den omslag, dien de Burgerkoning voor zich gewis hoogstnoodig keurt! Maar hetzij Z.M., eenzaam of vergezeld, rijde of wandele, nimmer zal men de opmerking der Parijssche matrone bij ons vernemen: Het is zeer goed, dat de Koning niet te paard gezeten is! Wie van de beide Vorsten zou zich wel het gerustst en het gelukkigst gevoelen? Ter beantwoording van deze vraag is het onnoodig eene prijsstoffe uit te schrijven; zij beantwoordt zichzelve.
‘Het is Zondagmorgen en heerlijk weder. Ik zit voor een open raam achter de zonschermen te schrijven, terwijl onder mij het geloop, gedraaf en geschreeuw van verschillende marchandes en uitventers alweder in vollen gang is; want, Zondag of weekdag, altoos drukte en gejoel! De Parijzenaar stoort zich niet aan het gebod omtrent den Sabbath. Hij koopt en verkoopt, (slechts enkele winkels zijn gesloten) werkt en neemt zijn pleizier als altoos.’
Wij laten het godsdienstig beginsel, waarvan onze Landgenoot uitgaat, voor een oogenblik, eens geheel daar; niet omdat wij het niet als hoogstbelangrijk achten, maar omdat wij het minder noodzakelijk keuren, daarover thans uit te weiden. Wij geven alleen in overweging, eens te bedenken, hoe diep ongelukkig de mensch moet zijn, in wiens borst zich geene behoefte naar rust doet gevoelen! Hoe is 't mogelijk, dat de Franschman nog slapen kan?
| |
| |
‘Te Lillers, een smerig vlek, werden wij door eene dragt havelooze bedelaars overvallen, dat bijna op iedere pleisterplaats het geval is. De vierendertig uren, die wij in de diligence tot Parijs doorbragten, leverden ons het gezigt van heerlijke natuurtooneelen op. Met uitzondering evenwel van een paar steden, die er vrolijk, net en zindelijk uitzien, zijn de meeste plaatsen door het smerige heen; en wanneer men er ééne gezien heeft, kent men alle de overige. Parijs is ten koste van gansch Frankrijk gebouwd; het is een fraaije kop van een walgelijk monster!’
Het bovenstaande in aanmerking nemende, vinden wij daarin welligt de reden, waarom de vreemdeling, die Holland bezoekt, er schier niet van tusschen kan, om onze gewone reinheid en zindelijkheid overdreven te vinden, en daarmede, op zijne wijze, den spot te drijven. Aan hem het weinig zeggend genoegen zijner spotternij latende, benijden wij hem zijne havelooze bedelaars en zijne smerige dorpen en stadjes niet. Zonderling is het evenwel, dat in een Land, waar men zoo vele schoone natuurtooneelen aantreft, en het bekoorlijke van sommige streken inderdaad uitlokkend is, de mensch, die, omringd door dit alles, orde en schoonheid, welstandigheid en reinheid moest beminnen, daarvan het tegendeel vertoont. Neen, zonderling is het niet, waar beschaving, verlichting en onderwijs op lagen trap staan, of wel schaars worden gevonden. Men moge aldaar ook de taal der beschaafde wereld spreken - de taal der echte beschaving is er gewis een nog onbekende tongval, en vandaar al dat onreine en walgelijke, dat in Nederland nergens, althans niet in die mate, wordt gevonden.
‘Ik bezocht heden de stad der dooden, die, in hare soort, hier even karakteristiek is als die der levenden. Sedert mijn vroeger bezoek, van vóór eenige jaren, is het aantal Monumenten op Père la Chaise met eenige honderden vermeerderd, en neemt nog dagelijks toe. Het zijn geheele straten of allées van gedenkteekenen van allerlei aard, vorm, grootte en grondstof. Er is aan het: ci gît - het: ici repose - het: concession perpétuel geen einde. De een wil boven den ander', ook na den dood, evenzeer uitsteken, als in zijn leven. Die geen steen kan bekostigen, neemt een Monument van hout; maar een Monument moet er zijn! Kleingeestige en laffe trots speelt daarbij soms
| |
| |
eene hoofdrol. Één voorbeeld uit vele van deze soort. Ik zag een gedenkteeken van eenen werkman in goud, zilver en plated, waarop men, achter een glas, verscheidene voorwerpen had aangebragt, uit de genoemde stoffen vervaardigd, met het adres van den overledene en zijne woonplaats er onder!!! Alhoewel van geheel anderen aard, maar onder dezelfde rubriek van belagchelijke windbrekerij, herinner ik mij de zoogenaamde salons épilatoires, waar men, soigneusement en avec adresse, de witte haren uit het hoofd trekt, dezelve verwt, en... het hoofd reinigt! Nog een paar staaltjes. Men vindt hier hospitalen voor zieke honden, katten, vogels... et autres animaux, waar men ook pensionnaires, die gezond zijn, opneemt. Insgelijks operateurs van exteroogen, met schilderijtjes voor de deur, waar men, achter glas, verschillende merkwaardige exteroogen en likdorens, die weggesneden zijn, zeer netjes ziet tentoongesteld! Ja, de exposition publique bepaalt zich soms tot de smerigste en walgelijkste dingen.’
Deze tekst behoeft geene toelichting; hij verklaart zichzelven. Wij sluiten denzelven alleen met den uitroep: Ziedaar de groote Natie!
‘Het wekt soms een vreemd gevoel, zich onbekend te midden van zoo vele honderden, ons even onbekend, te bevinden. Dit brengt echter te weeg, dat men minder gegeneerd is. De Franschen nemen weinig notitie van iemand, dien zij niet kennen; en ook kan ik niet vinden, dat zij bijzonder beleefd zijn, ten ware zij bijzondere verpligting aan u hebben. Het gaar hier even als bij ons.’
à Gouverno voor allen, die met de Fransche politesse zoo hoog loopen, dat zij, met voorbijgang van den beschaafden landgenoot, uit Frankrijk Gouverneurs en Gouvernantes ontbieden, om kinderen of pupillen manieren en beleefdheid te leeren! Vanwaar die Messieurs en Demoiselles eigenlijk oorspronkelijk zijn, daarover wordt doorgaans weinig gedacht. Wij dachten aan de hierboven genoemde salons, hospitalen, exteroogen, likdorens en andere galanteriën meer. Men mogt wel wat omzigtiger met die vreemde eenden in onze vaderlandsche bijten zijn.
‘Voor de bezigtiging van het kasteel (Fontainebleau) weigerde de geleider van mij iets aan te nemen. Dat vind ik
| |
| |
mooi in Frankrijk. Alles, wat bezienswaardig is, beziet men gratis, of voor eene kleinigheid.’
Ja, dat is lof- en prijswaardig niet slechts, maar ook navolgenswaardig, dáár, waar het, ook hier te lande, nog de gewoonte is, om den vreemdeling of landgenoot, bij de bezigtiging van het.... of van de.... of ook wel bloot van...., begeerig naar de handen te kijken. Dat is eene kleingeestige winstberekening, welke hem, die dezelve toelaat en goedkeurt, moet vernederen. Jammer maar, dat de vreemdeling doorgaans naar zulke voorbeelden van eene onhebbelijke inhaligheid het karakter der Natie beoordeelt! Zie de reisjournalen der vreemdelingen. De Heeren Duitschers vooral niet te vergeten, bij wie het te dezen intusschen nog erger is dan bij ons. |
|