Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1838
(1838)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 667]
| |
gewaarwordingen en hebbelijkheden zorgt. Niet met ontzettende misdrijven, merkt lemand aan, noch met schitterende deugden is het, dat onze Godsdienst zich voornamelijk bezig houdt. Deze is hare voorname strekking niet. Zij bepaalt zich veeleer tot de wijziging van het gevoel, dat den omgang van den een' met den andder' zijne bepaalde rigting geeft. Zij bemoeit zich met de dagelijksche verkeering en de onderlinge behandeling in het huiselijk leven, en spoort tot duizend kleine aangename zorgen en vriendelijke oplettendheden aan. Zij is geschikt, om allen rondom ons door aangename woorden en vriendelijke blikken op te wekken en te vervrolijken. Alzoo kiest zij wel een' nederigen kring van werkzaamheid, maar brengt, als uit geringe bijdragen, een' onberekenbaren schat van geluk bijeen. Groote daden van welwillendheid en edelmoedigheid brengen buiten twijfel veel vreugde voort en verligten menig hart; maar menschlievende oplettendheid, verstandige en aanhoudende toegevendheid jegens anderen, zigtbaar in wezenlijke zachtheid van zeden, brengt meer, oneindig meer toe tot de waarachtige en duurzame verbetering van het lot der menschen. De aanleidingen tot groot geluk of ellende komen slechts nu en dan voor. Het zijn de kleine voorvallen van elken dag, die, op zichzelve beschouwd onbeduidend schijnende, de som van menschelijk geluk of ongeluk bepalen. Het is iets zeer zeldzaams, dat gij eene gelegenheid vindt, om het leven van uwen medemensch te redden; maar iederen dag kunt gij eene kleine bijdrage brengen tot het geluk dergenen, met welke gij verbonden zijt, hetzij door een vriendelijk woord of een' bemoedigenden lach. Gij wordt niet dikwijls geroepen tot het ondergaan van een groot onregt, of tot het vergeven van een' beslisten vijand; maar bijna ieder uur van den dag is eene kleine toegevendheid noodig, een gering vergrijp der geraaktheid van iemand der uwen te vergeven. Het Christendom derhalve, den dagelijkschen loop van 's menschen gevoel en gedrag onder zijn bestuur nemende, toont zich daardoor vol weldadige wijsheid en als bekend met de ware behoefte van den mensch. Welk eene akelige verwoesting van menschengeluk is er aan te regten door het inwilligen van een ligtgeraakt en ontoegevend gemoedsgestel in zijn huis! Het kan den vrede van een gezin onherroepelijk verstoren, en den echtgenoot, den vader of den zoon tot slordige buitensporigheid voeren. - Inderdaad het is geene kleine voor- | |
[pagina 668]
| |
treffelijkheid des Christendoms, dat deszelfs doel bestaat in de verspreiding van een' vreedzamen, stillen, geregelden geest over de gewone betrekkingen des maatschappelijken levens. VIII. Die Godsdienst wordt niet zelden gerekend de meeste aanspraak op onze hoogachting te hebben, welker vorderingen geene zwakke toegevendheid verraden, maar gestreng, onbuigzaam en moeijelijk zijn om na te komen. Volgens dit beginsel legt het Christendom, in de stiptheid van deszelfs zedelijke eischen, inderdaad eene groote voortreffelijkheid aan den dag. Groote daden van deugd, van zelsverzaking of boete worden doorgaans de lofwaardigste geacht, en de Godsdienst, die dezelve vordert, wordt als de voortreffelijkste beschouwd, omdat zulke daden voor de moeijelijkste gehouden worden. Maar de voortreffelijkheid van het Evangelie is evenzeer op te merken in dien nederigen kring, waarop het zijne werkzaamheid voornamelijk rigt, als in de hoogere streken der deugd. Immers het zal den oplettenden waarnemer niet ontgaan, dat er meer zedelijke kracht en inspanning vereischt, en bij gevolg meer ware grootheid ontwikkeld wordt, in de gewone deugden, in de stille en onopgemerkte oesening, bij voorbeeld, van doorgaande minzaamheid, dan in ééne dier opofferingen, of in ééne dier groote daden, welke zoo zeer schitteren, en welke wij niet zelden aangespoord en gesterkt worden, om te volbrengen, door het vooruitzigt op de onmiddellijke vergelding der toejuiching, welke zij doorgaans ontvangen. Het is, vergelijkenderwijze gesproken, gemakkelijk, deze groote opofferingen te doen, welke slechts nu en dan voorkomen. Menigeen zal zijn leven voor een' ander' wagen, eene buitengewone daad van welwillendheid verrigten, met onverpoosde zorg en verwonderlijk geduld bij het ziekbed van een bemind voorwerp waken; maar waar, waar bijkans vinden wij den man, die zijn zacht gestemd gevoel en beminnelijk gedrag altijd ongestoord bewaart onder al de kleine aanleidingen tot ontevredenheid, welke zelfs in den omgang met den liefsten vriend voorkomen? Waar is de eigen haard, rondom welken de tooverroede van huiselijke genegenheld sterk genoeg is, om ieder spooksel van mistrouwen en onvriendelijkheid te weren? Ik weet, dat de wereld tot hiertoe geene godsdienstige waarde aan deze nederige en dagelijksche oefeningen der maatschappelijke genegenheid heeft gehecht; maar ik geloof, dat zij de uiterste volmaking van den regt godsdienstigen man daarstellen; de laatste en schoon- | |
[pagina 669]
| |
ste dier sieraden uitmaken, waarmede hij in deze wereld prijkt, en die ons verwittigen, dat hij rijp is voor eene volgende. Wanneer gij iemand ziet, onveranderlijk zacht gestemd, in al de kleine aangelegenhedendes levens met volkomene gepastheid en bezadigdheid handelende, met een hart, buigzaam genoeg, om zich dadelijk te schikken naar hetgeen hen, die hem omringen, gelukkig maakt; dan hebt gij het zekerste bewijs, dat hij met den Goddelijken geest des Christendoms is doortrokken. De boom is geladen en buigt onder de vrucht. Schoon een hemelsch licht zijn' persoon bestraalde, gij zoudt geen beter bewijs hebben, dat hij een kind van God, een vriend van jezus en een erfgenaam des Hemels is. IX. Er bestaat eene treffende en schoone overeenkomst tusschen dezen trek van onze Godsdienst en de zigtbare schepping. Wij vinden het heelal rondom ons aangelegd op de ruimste schaal, geschikt om de grootste uitwerkselen voort te brengen, en te gelijker tijd de uiterste zorg besteed aan deszelfs geringste deelen en nederigste werkzaamheden. De regen, welke berg en dal vruchtbaar maakt, zendt deszelfs onzigtbaren invloed uit tot in elken tak en elk knopje, door de vezels van de kleinste plant. De wet, die de planeten op hare banen bestuurt, strekt zich tot ieder stofdeeltje uit. Het licht, dat den hemel in glans doet baden, is berekend naar de zintuigen van het nietigst insect. Even zoo vinden wij het in de zedelijke wereld, zoo als wij die in het ware licht des Christendoms leeren kennen. De verhevenste voorwerpen zijn ons geopenbaard. De deuren van het geestelijk heelal zijn voor ons geopend. Een uitspansel van zedelijke glorie is boven onze hoofden ontrold, op welks gezigt een onbetoombaar verlangen naar onbekende goederen, een zedelijke hartstogt, als 't ware, in ons binnenste ontwaakt. Doch te gelijker tijd is eene teedere beschutting aan onze natuurlijke aandoeningen verleend, en eene behoedzame zorg voor derzelver gewone beoefening gedragen. Zij zijn niet verzwolgen, verloren en vergeten in den verspreiden glans, maar veeleer uitgelokt en krachtig en duurzaam in werking gebragt. X. Wij begonnen met de aanmerking, dat, toen de Apostelen het eerst de Godsdienst van hunnen Meester predikten, eene groote beweging onder de menschen ontstond. Het is van belang, deze aanmerking in het oog te houden. Daaruit zal mogelijk, in weerwil der algemeene strekking van | |
[pagina 670]
| |
deze bladen, de gevolgtrekking worden afgeleid, dat het Christendom van eene opwekkende, verlevendigende natuur is, in plaats dat deszelfs geest stille vrede zou zijn. Het is waar, dat groote openbare beroeringen zijne invoering vergezelden; maar dit ontstond uit de gesteldheid der menschelijke ziel, uit onwetendheid en vooroordeel. Onze Heiland voorzag de gevolgen der botsing tusschen zijne vreedzame leer en het belang en de hartstogten der wereld, en Hij zeide: ‘Denkt niet, dat ik gekomen ben om vrede op aarde te brengen. Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard.’ Iedereen begrijpt, dat Hij deze treffende wijze van zich uit te drukken verkoos, niet omdat zijne groote zending geen vrede was, maar om op eene indrukmakende wijze te kennen te geven, hoe zeker en onvermijdelijk de beroeringen waren, met welke de eerste stappen van het Christendom zouden gepaard gaan. Zoo zeker was het, dat tweedragt en verwarring zouden volgen, dat onze Heer van deze dingen sprak, alsof ze de voorwerpen zijner zending waren. En toch, hoe onvermijdelijk eene mate van geweld, wegens de omstandigheden des tijds, ware, was het toevallig en voorbijgaand. En niemand kan twijfelen, dat het hoofddoel van onze Godsdienst is, rust en openbare orde voort te brengen, en dat ingetogenheid en een stil en geregeld gedrag de natuurlijke vruchten des Christendoms zijn. Wat deszelfs gezegende Stichter den zijnen, ten afscheid, besprak, dat was vrede. En Hij zelf zocht op den menschelijken geest te werken, niet door buitensporigheid en opzetting, maar zacht en trapswijze. Deszelfs komste in de ziel geschiedt niet met een' onverhoedschen schok en onder ontzagwekkende omstandigheden, maar als de stille en langzame werking der stoffelijke schepping. - En hier mogen wij op eene nog treffender overeenkomst, dan de zoo even vermelde zelfs, tusschen onze Godsdienst en de werken der Natuur opmerkzaam maken. XI. Het is namelijk het doel van elke Godsdienst, behalve die van het Nieuwe Verbond, zoo wel als van vele Godsdienstleeraars ook onder ons, den menschen schrik aan te jagen, opgewektheid en beroering in den geest voort te brengen. Doch het oogmerk van den Schepper, zoo ver het in den loop der natuur en voorzienigheid doorstraalt, schijnt geheel verschillend te zijn. Hij legt het er niet op toe, om ons tot onrust te verwekken, maar ons stil en bedachtzaam te laten. Bedenk slechts, hoe ontzettend de mid- | |
[pagina 671]
| |
delen zijner almagt zijn, en zie dan rondom u, en merk op, welk een zacht gebruik Hij van dezelve maakt! Gij ziet in de natuur geene verblindende en verwarrende ontwikkelingen van magt, zoo als wij van Hem zouden moeten verwachten, wanneer dat zijn wil was. Integendeel, alles gaat op de zachtste en rustigste wijze toe. Het is, of God, bedenkende dat wij stof zijn, en wetende welk een prikkelbaar schepsel de mensch is, bijzondere zorg droeg, om onzen geest te ontrusten noch van zijn stuk te brengen. In een oogenblik zou Hij eene magt kunnen ten toon spreiden, die de menschen tot zinneloosheid dreef; Hij zou hun verstand door een bedwelmend gevoel van schrik op eens kunnen dooven. Maar de Almagtige, wel verre van dergelijke middelen te gebruiken, om indruk op ons te maken, wandelt rondom ons met stillen tred, en zet de prachtige werken der natuur langzaam en stil voort, zich voor ons, in genade, als met eenen sluijer schijnende te dekken. De wielen van Gods schepping kraken noch stooten als de donder, wanneer zij ronddraaijen, maar rollen voort met eene zachte gemakkelijkheid, door niets dan de magt te verklaren, die dezelve beweegt. Het Christendom, naar ons inzigt, stemt ten schoonste met dezen geest der natuur en voorzienigheid overeen. Deszelfs bedoelingen zijn verheven; maar hoe eenvoudig en liefelijk zijn de middelen! Het moet den mensch, dat maaksel van stof, tot het glansrijk beeld des onzigtbaren Gods vormen. Maar het rigt geen' ontzettenden toestel op, om dit doel te bereiken. Het bidt ons, onze natuurlijke aandoeningen getrouwelijk aan te kweeken en te volmaken, en onze eenvoudige pligten stil en zonder opzien te volbrengen; en langs dezen weg wordt het wonderbare werk der geestelijke schepping voortgezet, en de menschelijke ziel wordt deelgenoot der Goddelijke natuur.
Aldus heb ik gepoogd, langs verschillende wegen, aan te wijzen, wat ik begrijp het praktische doel, de geest van het Nieuwe Verbond te zijn, omdat er immer zulk eene sterke neiging in de menschelijke ziel, vooral onder diepe godsdienstige indrukken, bestaat, om zich te ontrukken aan den natuurlijken werkkring van menschelijken pligt, en het gevoel van zedelijke verbindtenis in verwarring te brengen door valsche, ingebeelde en nuttelooze vorderingen. Het is mijn oogmerk niet, te ontkennen, dat er gelegen- | |
[pagina 672]
| |
heden voorkomen, waarbij wij met voordeel den gewonen weg onzer pligten kunnen verlaten. Terwijl het Christendom ons beveelt voornamelijk goed te doen aan de huisgenooten des geloofs, beveelt het ons insgelijks, goed te doen aan allen, wanneer wij daartoe gelegenheid hebben. Die gelegenheden bieden zich aan, wanneer de milddadige hand kan worden uitgestrekt tot eenen verwijderden lijder; en zulke gelegenheden behoort men aan te grijpen. Maar wij verklaren ons ernstig, en gelooven dit te doen overeenkomstig den echten geest van onze Godsdienst, tegen het gevoelen, dat deze gelegenheden de voorname aanleiding zouden zijn, bij welke onze welwillende aandoeningen zich moeten vertoonen; dat zij het groote tooneel voor ons godsdienstig geloof zouden aanwijzen, om zich te doen kennen. Alsof de gewone loop des levens niet elken dag, elken stond, elk oogenblik eischen aan onze liefde, ons geduld, onze eerlijkheid, in het kort aan elke hoedanigheid deed, welke het karakter van den Christen helpt uitmaken; - alsof de gewone betrekkingen des levens niet eene oneindig betere gelegenheid opleverden, om elke Christelijke genadegifte te doen kennen, dan die door toevallig beroep op onze deelneming aan groote maar afgelegene voorwerpen van hulp en heil worden aan de hand gedaan. Bestond er ook geene andere zwarigheid tegen dit ongegrond gevoelen, het zou genoeg zijn, dat het een allerverderfelijkst kenmerk ter beoordeeling van het karakter aangeeft. Hij, die zich in grootsche ontwerpen verdiept, wordt menigmaal tot de wolken verheven. Wat hij in het gemeené leven is, of hij minzaam is jegens degenen, die hem omringen, toegevend jegens den behoeftigen schuldenaar, eerlijk en hupsch in alle zijne handelingen, zijn punten, welke, zoo al niet ganschelijk verwaarloosd, toch geacht worden zaken van minder belang te zijn. Wie, daarentegen, geenen steun verleent aan deze bewegingen ten beste van een of ander verwijderd voorwerp, die wordt, hoe onberispelijk ook zijn karakter, ten aanzien van de pligten des gemeenen levens, zijn moge, met koelheid en mistrouwen aangezien. Maar wij hebben nog grooter bezwaar tegen deze in zwang gaande wijze van beschouwen. Zij is in volkomen' tegenstand met den geest van jezus' Godsdienst. Dien geest hebben wij met vele woorden pogen in het licht te stellen; maar was de wereld slechts voorbereid om hem te ontvangen, hij zou met weinige woorden te beschrijven zijn. Liefde en | |
[pagina 673]
| |
alie Christelijke deugden en genadegiften beginnente huis. Deze stelregel is, het is waar, soms in ruim gebruik onder dezulken, die in niets ruim en mild zijn. Doch het is beter, dat hij nu en dan misbruikt, dan dat hij voor altijd vergeten worde. Ja, onze deugden moeten vasten wortel schieten bij eigen huis en haard. Zij moeten onze natuurlijke en gemeenzame vrienden met teederheid overschaduwen, en daarna zich tot al die genen uitstrekken, met welke wij eenige gemeenschap of onderling verkeer hebben. Dit is de gepaste toeneming van den inwendigen mensch, wanneer hij gevoed wordt door den geest des Christendoms. De kostbaarste offers, door de Godsdienst gevorderd, zijn binnen den kring onzes persoonlijken invloeds te brengen. Daar is het, dat het uitgelezenst reukwerk ontstoken en dag en nacht moet bewaakt worden. Wanneer gij gaat, om uwe gave op het altaar van eene of andere openbare liefdadigheid te brengen, en gij gedachtig wordt, dat uw broeder iets tegen u heeft, laat daar uwe gave - neen, breng ze terug, en, zoo het mogelijk is, laat ze strekken om te helpen dekken wat gij uwen broeder schuldig zijt. Het is ijdelheid, zoo iemand voorgeeft medelijden met de jammeren van ons geslacht te hebben, met bijzondere gevoeligheid in plans van algemeene goedwilligheid deel te nemen; hij misleidt zichzelven, zoo hij te gelijker tijd hard, ongeduldig en haatdragend is jegens dat kleine gedeelte der menschelijke familie, met hetwelk hij in dagelijksche aanraking is. En integendeel, indien hij, die getrouw is in zijne algemeene verpligtingen, wiens zachte vriendelijkheid den ganschen kring bestraalt, op welken hij persoonlijken invloed heeft, ter zelfder tijd zijne bescherming aan openbare ontwerpen van welwillendheid onttrekt, zoo voegt het zijne broederen niet, een ander gevoel jegens hem te koesteren, dan den opregtsten eerbied. Wij kunnen het goed, dat hij doet, niet berekenen. Zoo lang hij zijnen pligt jegens hen, die hem omgeven, hetwelk de eerste van alle pligten is, zoo getrouw volbrengt, is er geene stof dan van goedkeuring. Ten slotte: Er is niets zoo schoon, als de zuivere en onverbasterde Godsdienst van jezus christus. Wilt gij derzelver schoon regt inzien, vervul u met haren stillen, zachten en opgeruimden geest, en God zal in de verborgene deelen van uw hart een groot licht voor u doen opgaan. Waarheid, in hare eigene Goddelijke gedaante, zal er u verschijnen. Hij, die Gods wil doet, zal van zijne leer getui- | |
[pagina 674]
| |
gen. De tong van een' Engel kon u zulk een besef van derzelver waarde en glans niet mededeelen, als gij in uzelv' gevoelen zult, wanneer zij u eenmaal geheel geheiligd en volmaakt heeft. |
|