zijns aangezigts verwierf, ik, die naderhand meer dan eens geen brood gehad heb om te eten, mijnen vader een weigerend antwoord. Met eene zachtmoedigheid, welke mij thans nog de bitterste tranen afperst, herhaalde hij zijne bede: “Kom, mijn lieve jongen, rijd naar Wallstall! Het zou jammer zijn eene markt te verzuimen, die voor ons zoo voordeelig kan uitvallen.”
Ondanks alwat hij mij voorstelde, volhardde ik in mijne weigering, want ik schaamde mij, in eene opene marktkraam onze waren te koop te bieden. Zonder nu verder een woord te zeggen, ging mijn vader naar buiten, spande den wagen aan, en reed ter markt. Het was een weder als heden. Veel zieker kwam hij naar huis, en weinige dagen daarna lag hij in zijne doodkist.’
Dit zeggende, bedekte johnson met beide handen zijn aangezigt, terwijl de tranen hem in groote droppels over de wangen rolden. Zijne zoo mannelijke en eerwaardige trekken droegen den stempel der diepste zielesmart. Eenige minuten zweeg hij, als in zichzelven verzonken; daarna vermande hij zich weder en ging voort: ‘Sedert dien dag zijn heden juist veertig jaren verloopen, en in die veertig jaren ben ik elken eenentwintigsten November naar Lichtfield gekomen. Den weg naar Wallstall, dien ik destijds niet met rijtuig wilde afleggen, leg ik, zonder gegeten of gedronken te hebben, op mijne voeten af. Op de markt, op de plaats zelve, waar mijn vader met zijne kraam gestaan heeft, uit welker opbrengst ik geworden ben wat ik ben, blijf ik twee uren blootshoofds staan, welk weder het ook zijn moge. Ik ben nu reeds ouder, dan mijn vader was, toen hij stierf, en nog heeft de wroeging over mijn hoogmoedig, mijn verfoeijelijk gedrag mij niet gedood!’
Johnson snikte overluid, en zonk op eenen stoel, zonder zich aan het gezelschap te bekreunen, dat om hem heen stond. Eensklaps echter sprong hij weder overeind, en riep met een' ijzingwekkenden lach: ‘Doch wat baat het, dat ik schrei? Is de uitroep, dien ik mijnen rasselas in den mond gelegd heb, en dien al de lezers van dat boek zoo zieltreffend vinden, wel iets anders dan de uitboezeming van mijn eigen gevoel op de markt te Wallstall: het is te laat! het is te laat!’
Niemand onderstond zich, den neêrgebogen' Wijsgeer te troosten; maar de tranen aller aanwezigen vermengden zich