Muzikale ontmoeting.
Omstreeks het jaar 1781 leefde te Londen zekere Lord epwelsey, een zeer beminnelijk man en groot liefhebber van de muzijk, doch overigens een zonderling; de muzikale soirées, welke hij gaf, leverden steeds iets onverwachts en bevreemdends. Op zekeren avond, toen hij in zijn hotel het schitterendste gezelschap der hoofdstad verzameld had, verzocht hij zijnen gasten, zich in de aan zijne concertzaal grenzende vertrekken te willen begeven. Om deze cirkelvormige zaal liet hij vervolgens alle deuren, de groote ingangsdeur alleen uitgezonderd, sluiten, en bad de aanwezenden dringend, het volkomenste stilzwijgen te willen in acht nemen, terwijl hij zelf waakte, dat aan dit verzoek voldaan werd. (Geene gemakkelijke taak, zou een spotter misschien zeggen, daar er zich vele jonge dames in het gezelschap bevonden.) Eenigen tijd nadat de gasten zich dus verwijderd hadden, trad in de concertzaal een man, die zich zeer verwonderde, dezelve ledig en zoo zwak verlicht te zien, maar, denkende te vroeg gekomen te zijn, met de handen op den rug eene wijl op en neder ging. Na verloop van een kwartier uurs verscheen een tweede vreemdeling in de zaal, en scheen niet minder bevreemd, geen gezelschap te vinden. Nadat zij elkander wederzijds begroet hadden, wandelden zij nog eene wijl zwijgend door de ruime zaal heen en weder. Een hunner, wien dit werkelooze kuijeren eindelijk verveelde, zette zich voor een piano en begon te