Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1838
(1838)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 597]
| |
Het herinneringsfeest te Leyden, 9 augustus 1838.Wat steekt gij uit uw' ouden top,
o Burgtgraaf! blij de vaan,
Al mag op Leydens torenknop
Geen schrale wimpel staan;
Al heft zich uit de sterrenwacht
Van Pallas priesterbouw
Geen driederleije kleurenpracht
Op 't feest van Liefde en Trouw!
Hoe galmt het in uw luchte zaal
Van feestmuziek en zang!
Al loste Augustus vrijheidsstraal
Der jongren ketenprang;
Al togen zij in zwermen heen
Uit Leydens doodschen muur,
En kozen voor een kooi van steen
Het Eden der Natuur!
O ja! gij huist een blijde schaar,
Al toog de jongre voort;
Wel met vergrijsd of grijzend haar,
Maar sterk in daad en woord:
Wel groefden tijd en zorg en smart
De rimpels op hun wang,
Maar jeugdig bleef hun' aller hart
In 's levens strijdgedrang.
Zij kwamen, mijlen ver in 't rond,
Gedenken aan hun jeugd,
Aan vriendschap, die hen zamenbond,
Aan zaamgenoten vreugd:
Zij kwamen om 't veroudrend bloed
Te frisschen in hun' leên,
Te stalen hunnen levensmoed
Door d'adem van 't voorheen.
| |
[pagina 598]
| |
Zij kwamen niet met krans of band,
Getabberd of gekruist;
't Is hier geen trots op roem of stand,
Maar vriendschap, die er huist:
Gelijkheid, schat en ideäal
Van hunnen lentetijd,
Zweeft weder door de ruime zaal,
Der Broederschap gewijd.
En onder zang en bekerklank,
Te lang hun oor ontwend,
Gloeit aller blik van hartedank
Voor Hem, die 't harte kent;
Die vruchten uit hun bloesem toog
En graangoud uit hun aar,
En 't voedend spreidde, laag en hoog,
Sinds meer dan veertig jaar.
Maar ach! er mist zoo menigeen,
Door 't vriendenoog gezocht;
Reeds rust hij onder zode of steen
Van zorg en levenstogt.
Verdord is meen'ge bloesemknop,
Ontworteld meen'ge stam;
Maar 't zaad, door hen gezaaid, ging op,
Schoon de oogst voor hen niet kwam.
Nog velen missen in den kring,
Reeds koel en koud van hart,
Wier levensheil in rook verging,
Wier hoop in zorg en smart.
Maar aller, levenden en doôn,
Ach! aller wordt herdacht:
Zij d'eersten 't leven weder schoon,
En d'andren 't grafbed zacht!
Maar wij, nog badend in den gloed
Van licht en kracht en vrengd,
Wij vieren met geroerd gemoed
't Herinringsfeest der jeugd.
Wij allen, mannen, grijsaards thans,
Omringd door later teelt,
Verjongen door den vlammenglans,
Die in haar vuuroog speelt.
| |
[pagina 599]
| |
Ja, vaster klemden wij den band,
Door zoo veel tijds verstaald,
Met wie in 't jeugdig wonderland
Met ons heeft rondgedwaald.
Maar ook voor u een hartedronk,
Een Iö, luid en hoog,
Wier zon verrijst, nu de onze zonk
En - ze eens verduistren moog!
Ziet! schoon vervolgen zij de baan,
Geteekend door ons spoor;
En dat hun' harten voor ons slaan,
Daar borgt hun geestdrift voor.
Op, jong en oud! verbroedert u!
Ons lot zij eens uw lot!
En gloeit dan, als wij allen nu,
Voor Koning, Land en God!
a. boxman.Ga naar voetnoot(*)
Bij G. 14 Aug. 1838.
|
|