| |
Eenice opmerkingen en stellingen, aangaande het gebruik en misbruik van den jenever.
De zedeloosheid verandert, met de tijden, zoozeer van gedaante, dat, wanneer men slechts op haar uitwendig voorkomen acht wilde geven, men dikwijls zoude meenen, dat zijzelve ganschelijk verstorven ware. Zoo ziet men thans veel minder dronkaards langs de straten en landwegen ronddolen, dan in onze kindsche dagen, dat is: eene halve eeuw vroeger. Intusschen is het getal Jeneverdrinkers, onder alle standen en rangen, zoo verbazend toegenomen, dat de man, die geen Jenever gebruikt, onder de uitzonderingen behoort.
De reden, waarom er hedendaags minder dronkaards, dan voorheen, in het openbaar gezien worden, ligt, vooreerst, in de meerdere beschaving der zeden: vroeger was de onzedelijkheid ruwer; thans is zij meer geslepen en gepolijst, en schuilt vaak in het verborgene. Ten tweede, in de mindere aanleiding, om zich, van tijd tot tijd, geheel beschonken te drinken, daar het dagelijksche gewoonte geworden is, het glas of de flesch aan te spreken, zijnen wensch te voldoen, en, op die wijze, eer en geweten te bevredigen. Ten derde, in de meerdere verzwakking van gestel der tegenwoordige drinkers, hetwelk de zwaardere dronkenschappen van vroegeren tijd niet meer toeslaat. Eindelijk, in de toenemende sterste van het mannelijk geslacht op jeugdigen leeftijd. Zij, die zich reeds in hunne jeugd aan het gebruik van sterken drank overgeven, sterven thans reeds tusschen het zestiende en vierentwintigste levensjaar. Deze zijn de, in zekeren zin bedroevende, redenen, waarom men, vergelijkenderwijze, thans minder openbare dronkaards aantreft, dan vóór vijftig, zestig jaren.
| |
| |
De toenemende consumtie der sterke dranken blijkt inzonderheid, op eene schrikbarende wijze, in de herbergen en kroegen langs den publieken weg. In sommige dezer huizen, den steller van deze Opmerkingen met name bekend gemaakt, werden, op Pinkster dezes jaars, twee oxhoofden Jenever, tegen één half vat bier, vertapt. In de meeste vaderlandsche Societeiten berekent men het gemiddeld aantal borrels, welke door ieder Lid worden gebruikt, op twee volle wijnroemers daags. Men kent eene stad, waar men het tweede glas, even als het eerste, met 10 centen betaalt; neemt men echter een' derden borrel, dan geeft de drinker slechts 25 centen in 't geheel. Op deze wijze wordt het veel drinken (God betere het!) een punt van finantiéle bezuiniging!!! Dan, mag men uit die handelwijze der kasteleins niet veilig besluiten, dat zij drie glazen Jenever daags voor den gewonen tax houden?
Het is, verder, niet onopgemerkt gebleven, hoe, van tijd tot tijd, de glazen, voor de Jeneverconsumtie dienende, al grooter en grooter worden; als wilde de herbergier daardoor zijne kalanten voor zich winnen. Inderdaad, de tegenwoordige borrelglazen staan tegen die der vorige eeuw als eene Duitsche Mundtasse tegen een Japansch theekopje van den ouden tijd.
Pallas merkt, in zijne Reizen, op, dat de Aziatische en Amerikaansche volken alle, van den tijd af, dat zij den Jenever leerden kennen, hunnen schoonen wasdom en groei, hunne gezondheid en frischheid, en tevens hunne zedelijkgoede hoedanigheden verloren hebben. Hufeland gaat verder en zegt: ‘De historie doet ons zien, dat, bij onbeschaafde natiën, het tijdstip der invoering van sterken drank altijd het begin was van derzelver verkorten leeftijd en van zwakheid; terwijl dat geschenk die volken meer onder het juk der Europeërs bragt, dan buskruid en kanon immer konden doen.’
Is het gezegde waarheid ten aanzien van woeste stammen, waaraan dan kan men bij beschaafde volken de steeds toenemende verzwakking, de grootere sterste, de meerdere vatbaarheid voor aanstekende ziekten enz. enz. enz. anders, en met goed regt, toeschrijven, dan aan de voortplanting van het Jenevergebruik van vaders op kinderen? - Een kwaad, dat zoodanig en uit eigen aard toeneemt, kan geene andere
| |
| |
dan verschrikkelijke gevolgen hebben. Is de Jenever erger dan de Cholera, gelijk de Heer o.g. heldring onlangs, in zijn, onder dezen titel, bij den boekhandelaar i.a. nijhoff te Arnhem uitgegeven werkje, heeft aangetoond, hoe voortreffelijk moet dan niet de Jenever de Cholera en andere doodelijke kwalen in de hand werken!
Twee scheepstimmerlieden gebruikten, in de afgeloopene lente, van hunne woning afwezig en elders werkzaam zijnde, in drie maanden tijds, voor drieënzestig guldens aan Jenever! Negen maanden zal hun arbeid vermoedelijk aanhouden, en zij zullen, alzoo voortgaande, te zamen voor een bedrag van honderd-negenentachtig guldens verdronken hebben!
Hadden zij dit geld gespaard, dan had ieder hunner, voor de helft van het genoemd bedrag, kunnen aankoopen:
2000 turven |
f 20-: |
24 mudden aardappelen |
f 24-: |
100 ponden spek |
f 20-: |
50 ellen katoen |
f 10-: |
4 ponden thee |
f 4-: |
10 ponden koffij |
f 4-: |
en nog voor 3 maanden huishuur |
f 12-50. |
|
_____ |
|
f 94-50. |
Thans keeren zij, met een berooid hoofd, een ontzenuwd ligchaam en eene ledige beurs, tegen den naderenden winter, naar huis, om aldaar door de Diaconie verzorgd te worden. Wie betaalt alzoo den Jenever? Immers de Christelijke gemeente, of wel Diaconen, uit de ingezamelde liefdegaven! Wie zijn hier wel de grootste dwazen? Wie handelen hier het onverantwoordelijkst? De Jeneverdrinkers, die hun eigen geluk verwoesten, of de Armbesturen, wanneer zij het kwaad, door eene laakbare onverschilligheid, in de hand werken?
Onze groote van geuns, die, bereids in 1801, in zijn werk: Handhaving van der Ingezetenen Gezondheid, even waardiglijk als alles afdoende, tegen den Jenever geschreven heeft, en niets vuriger wenschte dan deszelfs algeheele afschaffing, zegt er van: ‘Deze drank is geen menschendrank. Hiermede toch lescht men geen dorst, maar men ontsteekt denzelven. Men herstelt geene krachten, maar men stookt
| |
| |
slechts dezelve aan; men jaagt vuur door de aderen en sticht brand, - waarbij 's ligchaams vochten, vaste deelen, en de vermogens van beweging en gevoel de verderfelijkste uitwerking ondergaan. Voorts doet de Jenever de sappen stremmen; wat meer is, doet dezelve schisten, en alzoo hunnen natuurlijken en nuttigen aard verliezen.’
Men meent en beweert tegenwoordig, dat de Jenever dient tot herstelling van 's menschen krachten. Van geuns, die beroemde Geleerde, zegt er van: ‘Ja, hij wekt de krachten op, maar niet door dezelve te voeden of te vermeerderen, maar slechts door die krachten, welke door rust en voedsel behoorden hersteld te worden, met zijne waarlijk vermoeijende ofschoon smakelijke aanprikkeling, schokken te geven en aan te porren; even als men een vermoeid en krachteloos paard, door het de sporen in de zijde te zetten, tot loopen wilde noodzaken; waardoor gij zeker zoudt uitwerken, dat er, van tijd tot tijd, heviger en veelvuldiger aanprikkelingen vereischt werden, tot dat, na het aldus uitputten der levenskrachten, het schepsel, afgemat en levenloos, vóór zijnen tijd, ter aarde zal storten.’
Haller, hufeland, frank e.a. noemen den Jenever een gloeijend vuur. En wij, Landgenooten! laten dat gloeijend vuur voortwoeden! Wij geven het aan onszelven en aan onze kinderen en kindskinderen, als ware het eene winstgevende lijfrente! - O dwaas geslacht! Liggen uwe woningen, door het element des vuurs verteerd, in asch en puin, gij bouwt weder andere verblijven; maar wat zult gij herbouwen, wanneer de Jenever uwe ingewanden en het merg in uwe beenderen zal verteerd hebben en de leemen hut is ingestort?
Een achtenswaardig en tevens beroemd Regtsgeleerde, Voorzitter bij eene onzer Regtbanken, verhaalde ons onlangs: ‘Van de tien Echtscheidingen, die onze Regtbanken uitwijzen, zijn er acht, waarbij de dronkenschap als naaste of aanleidende oorzaak te houden zij.’ - Lezen wij de verslagen van de zittingen der Hoven van Assises, hoe vaak vinden wij daar niet de dronkenschap opgegeven, als de toestand van den beschuldigde, bij het plegen der strafbare daad! Als zulke bewijzen niet overtuigen, wat zal dan in staat zijn de oogen te openen voor eenen afgrond, die zoo vele duizenden aangaapt, zoekende hen te verslinden?
| |
| |
Toen de Cholera, tot tweemalen, ons vaderland bezocht, was elk in de weer en op veiligheidsmaatregelen bedacht. Het algemeen Besluur en de plaatselijke Administratiën wedijverden, door welwillende ingezetenen bijgestaan, als om strijd, om de verschrikkelijke plage te voorkomen, te stuiten, of, voor 't minst, zoo onschadelijk mogelijk te maken, en men had er tijd, inspanning, arbeid en tonnen schats voor over. De Jeneverkwaal, verwoestender dan Cholera of Pest, is in onze steden, dorpen en woningen doorgedrongen; en wie is op middelen van herstelling of genezing bedacht? Inderdaad en helaas weinigen! Dit is het onbegrijpelijkste van alle onbegrijpelijkheden. De brand is ontstoken, en - men laat het gloeijend vuur voortwoeden, even onverschillig als de meesten des avonds de zon zien ondergaan!!!
Zou dit onbegrijpelijke ook daardoor begrijpelijk kunnen gemaakt worden, ‘dat men de redding van anderen en niet van zichzelven wacht?’
Men vange dus met zichzelven aan, en banne den Jenever, voor altoos, uit onze woningen; dulde niet, dat onze dienstboden, werklieden of arbeiders dien gebruiken; geve, in geen geval, aan iemand een' borrel, tot zoogenaamde verkwikking of belooning; begunstige geene werkbazen, wier knechten den Jenever gebruiken, en bekrachtige dit alles door leering en voorbeeld! Dit een en ander, trapswijze en met beleid aangewend, zal veel goeds uitwerken, en, voor 't minst, den verderen voortgang van het kwaad verhinderen.
Of vragen en vorderen wij het onmogelijke? Of zouden wij, Nederlanders, den moed niet bezitten, om tegen de meer en meer algemeen doorbrekende Jeneverwoede in het strijdperk te treden? Maar neen; het gevraagde en gevorderde is mogelijk, en elk onzer bezit daartoe het vermogen in zichzelven, indien hij slechts ernstig wil!
De tijd is welligt niet verre meer, dat wij den wensch van ons voorgeslacht, in het droogmaken van het Haarlemmermeer, zullen vervullen, en een gevaarvolle waterplas zal in eenen vruchtbaren grond herschapen worden. En zouden die zelfde ferme Nederlanders, door het tekeergaan van de nog gevaarlijker Jeneverpest, het thans wegkwijnend geslacht niet tot vorige kracht, bloei, gezondheid en leven kunnen terugbrengen? Wie zou deze vraag ontkennend durven beantwoorden? |
|