Mozart's wijze van componeren door hemzelven toegelicht.
Niet ligt zal men eene van mozart's Opera's hooren, zonder dat men tevens den wensch koestert, de hoofdstoffen te leeren kennen, uit welker strijd zulke meesterstukken ontstaan zijn.
In eenen, gedurende den herfst van 1790 geschreven' brief, aan den Baron V., laat, op deszelfs verzoek, mozart zelf zich hierover uit, en veroorlooft ons dus, eenen blik in zijn binnenste te slaan, en als 't ware in de diepte van zijn gemoed af te dalen.
‘En nu (zegt hij in dit niet zeer bekende schrijven) kom ik tot het allermoeijelijkste punt in uwen brief; een punt, dat ik liever geheel had willen voorbijgaan, omdat de pen mij tot zoo iets niet regt te wille is. Ik zal het evenwel beproeven, al vondt gij daarin ook slechts stof tot lagchen. Gij vraagt: hoe mijne wijze van doen is, bij het schrijven en uitwerken van groote en regt doorslaande dingen. Nu kan ik hierover, in waarheid, niet meer zeggen dan dit, want ik weet het zelf niet en kan het niet beter uitleggen.
Wanneer ik eens geheel vrij en regt opgeruimd ben, bij voorbeeld op reis in het rijtuig, of onder eene wandeling na een goed middagmaal, ook wel 's nachts, wanneer ik niet slapen kan, dan zijn mijne gedachten het best en stroomen mij toe; van waar en hoe, dat weet ik niet, en kan er ook niets toe doen. Die nu, welke mij bevallen, houd ik in het hoofd, en neurie ze ook wel half luid voor mij heen, ten minste zoo als anderen mij wel gezegd hebben. Houd ik nu iets vast, zoo valt mij weldra het een na het ander in, waarbij zulk een brok te gebruiken zou zijn, om er eene pastei uit te kneden, naar het contrapunt en den klank der onderscheidene instrumenten. - Dit verhit mij nu de ziel, te weten wanneer ik niet gestoord worde; zoo wordt het gedurig grooter, en ik breid het gedurig wijder en helderder uit, en het ding komt mij waarlijk, binnen korten tijd, in het hoofd tot stand, zelfs wanneer het lang is, zoodat ik het daarna met éénen blik, als een fraai schilderstuk of een welgevormd mensch, in mijnen geest overzie, en het in de verbeelding hoore, niet achter elkander, zoo als het nader-