Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1838
(1838)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 289]
| |||||||||||||||||||||
Authentiek berigt omtrent het treurig uiteinde van den vermaarden zeevaarder James Cook en diens vergoding op de Sandwich-eilanden.Cook's loopbaan, tot op het oogenblik, dat hij naar den in 1778 door hem ontdekten Sandwich-Archipel terugkeerde, was roemrijk en gelukkig geweest. Toen hij, bij die terugkomst, den majestueuzen berg Mauna Roa, wiens gezigt hem de eerste maal zulk een zuiver genoegen veroorzaakt had, wederzag, vermoedde hij wel niet, dat hij de plaats aanschouwde, waar hij zijn leven zou eindigen; dat hij hier, door de inwoners, die hem met zulk eene ongeveinsde geestdrift verwelkomd en zoo buitengewoon vereerd hadden, op de schrikkelijkste wijs vermoord zou worden! Tot eene meer juiste beoordeeling der voornaamste omstandigheden van eene zoo ontzettende gebeurtenis, moet men weten, dat, volgens eene bij de bewoners van het eiland Owaihi bewaard geblevene overlevering, een voormalig volkshoofd, rono akua geheeten, dien zijne landslieden onder hunne Goden geplaatst hebben, toen hij, vóór lange jaren, vrijwillig de Sandwich-eilanden verliet, verkondigd had, ‘dat hij te eeniger tijd op een drijvend eiland weder verschijnen zou, op hetwelk kokosboomen, zwijnen en honden gezien zouden worden.’ Sedert lang reeds verwachtte men, als van dag tot dag, de terugkomst van rono. Te zijner eer werd jaarlijks een feest gevierd, waarop men zijner belofte gedachtig was. Bij deze gelegenheid hield men kampspelen, welke met die van het oude Griekenland eene zekere gelijkvormigheid hadden. Zij bestonden in slingerkampen, wedloopen, spieswerpen, worstelen, vuistvechten enz., en waren, gelijk de spelen te Pisa en te Olympia, openbare ligchaamsoefeningen, waarbij, onder velerlei plegtigheden, prijzen aan de overwinnaars werden toegewezen. Op zulk eene wijs werd ieder jaar het feest van rono gevierd, wiens eindelijke terugkomst men aanhoudend bleef te gemoet zien. Hieruit verklaart zich ook de opvatting der inboorlingen, die in cook den terugkeerenden God waanden te begroeten. Zij hielden zijne beide schepen, de Ontdekking en de Resolutie, toen dezelve in de baai van Wai- | |||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||||||||||||
mea het anker lieten vallen, voor drijvende eilanden, welke rono tot hun vermaak had medegebragt. Op het eerste gezigt dezer zeekasteelen wierpen de eilanders, door bewondering getroffen, zich neder, roerden den grond met hunne voorhoofden aan, en naderden de nimmer te voren aanschouwde voorwerpen met groote behoedzaamheid. Slechts weinigen lieten zich overhalen om aan boord te komen, en alles, wat deze op het dek en in het binnenste der schepen zagen, vervulde hen met eene verbazing, die aan ontzetting grensde. De vriendschappelijke behandeling, welke zij van den Kapitein en van de manschap ondervonden, stelde hen allengskens gerust. Van wederzijden vatte men vertrouwen jegens elkander op, en spoedig kwam het tusschen de inboorlingen en de Britten tot ruilhandel. Toen cook, om de eilandgroep naauwkeurig te leeren kennen, den 17 Januarij 1779 voor de tweede maal bij dezelve aankwam, en ditmaal, aan den westkant van Owaihi, in de Keara-Kekua-baai het anker liet vallen, toonden de inwoners zich niet minder verbaasd en verheugd bij het gezigt der twee groote schepen; en naauwelijks had hij voet aan land gezet, of al de vergaderde eilanders vielen hem te voet, om hem te aanbidden. De opperpriester kahu en deszelfs zoon one ea, priester van den God rono, kwamen hem te gemoet, herinnerden het volk de oude orakelspreuken, en aarzelden niet te verklaren, dat cook de lang verbeide Godheid was, die, tot vervulling van zijne eertijds gedane belofte, thans onder de Owaihiërs verscheen. Terstond knielden al de aanwezigen, onder eenstemmig vreugdegeroep, voor den Engelschen Scheepskapitein neder, dien zij den grooten, den magtigen rono noemden. Van nu af aan werden, in alle tempels op het geheele eiland, te zijner eere offers gebragt. Hij zelf had hiervan natuurlijk niet het minste vermoeden, omdat de legende van den God rono hem onbekend was, en hij ook, in het algemeen, de spraak der inboorlingen niet verstond. Des te meer verwonderden hem dus ook de tot overdrijving opgevoerde eerbewijzen, of liever de aanbidding, met welke hij van alle kanten vervolgd en lastig gevallen werd. Evenwel, om de wilden niet voor het hoofd te stooten, liet hij zich ongestoord aanbidden. Hij gaf zich aan al de zonderlinge en bevreemdende plegtigheden, welke men met hem bewerk- | |||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||||||||||
stelligde, geduldig prijs, hoezeer hij de beteekenis daarvan meestal vruchteloos poogde te ontcijferen. Zoo bragt men hem, onder anderen, in den tempel, hare noo rono (rono's huis), waar men hem plaats deed nemen onder het reusachtige, wanstaltige beeld des Afgods, wiens aanblik zoo afschuwelijk als belagchelijk was. Hier omwikkelden de priesters hem den regterarm met eene smalle roode stoffe, en begeerden van eenige officieren uit zijn gevolg, dat zij dien arm zouden ondersteunen. Vervolgens naderde hem een priester, omringd van twaalf andere tempeldienaars, die, eenen gordel uitgezonderd, geheel naakt waren, en nam een speenvarken, over hetwelk hij, met plegtige en luide stem, een lang gebed aan rono uitsprak, en daarna het dier doodde, hetwelk oogenblikkelijk hierop gekookt werd. Het daarvan toebereide geregt zette men den Kapitein voor, tevens met verscheidene kokosnoten en schalen vol van een' verzuurden drank, dien de Polynesiërs zeer gaarne drinken, en waaraan zij den naam van kawa gevenGa naar voetnoot(*). Te gelijker tijd vernieuwden en verdubbelden zich de teekenen hunner aanbidding. Hoezeer nu de hoogepriester zelf de moeite nam, om spijs en drank tot aan de lippen van den vermeenden God op te heffen, trok cook een gezigt, hetwelk genoeg aanduidde, hoe weinig behagen hij in dat alles vond. Het hem aangebodene wees hij minzaam, maar onverzettelijk van de hand, omdat men hem, bij eene vroegere plegtigheid, gedwongen had, van een half bedorven varken te eten, hetwelk hem toen geweldig gewalgd had. Van zijnen kant deed de opperpriester alwat hij vermogt, om den tegenstand van den grooten rono te overwinnen, daartoe in eigen persoon hem de beste beten voorkaauwende, en hem die vervolgens aanbiedende. Hoe ware het mogelijk geweest, dat de Brit zich door eene zoo vriendschappelijke dienstvaardigheid niet ten laatste had laten vermurwen? Hij sneed een stuk van het biggetje af, en wrong het zich, zoo goed het gaan wilde, door de keel. De welwillende denkwijs der priesters en der overige inboorlingen liet het ondertusschen niet bij bloote eerbewijzen berusten. De geheele bemanning der schepen werd met levensmiddelen van allerlei soort begiftigd, hetgeen haar veel | |||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||||||||||
welgevalliger was, dan de aan haren bevelhebber toegebragte vereering. De eilanders voerden geheele booten vol varkens, kokosnoten en andere vruchten, moesgroenten enz. naar de schepen, en achtten zich overgelukkig, wanneer men dezelve wilde aannemen. Van tegengeschenken was er in den beginne geene kwestie. Toen cook op Owaihi aankwam, was de Arii Rahi, of beheerscher van het eiland, met zijne krijgslieden tegen een naburig eiland uitgetrokken. Van die komst onderrigt, haastte hij zich terug te keeren, om hem hulde en geschenken te komen brengen. Met dit oogmerk werd, tegen den voor het feest bestemden dag, vooraf een taboe, of plegtig onthoudingsgebod, op de reede van Keara-Kekua aangezegd. De Monarch, tarii opu geheeten, ging tegen den middag in eene groote pirogue scheep, gevolgd door twee andere, die met levensmiddelen gevuld waren. Alle drie roeiden naar de Britsche schepen. De voornaamste krijgslieden, met helmen op het hoofd en met kostbare mantels omkleed, dolk en spies in de handen houdende, waren bij den Koning in deszelfs vaartuig, tevens met de twee jongste zonen van dien Vorst en deszelfs neef, die sedert onder den naam van tameamea zoo bekend geworden is. Hij werd namelijk de peter de groote, de grondlegger der beschaving op Owaihi. In eene andere schuit waren de priesters, hunne Afgodsbeelden dragende, welke zij, gelijk bij groote plegtigheden gebruikelijk was, met roode stoffen getooid hadden. Deze Afgoden waren uit wilgenhout gesnedene schrikbeelden, van menschelijke, maar reusachtige gedaante, en van alle kanten met bonten verderdos bedekt. Derzelver oogen bestonden uit kokosnoten, in paarlemoer gevat. Derzelver kinnebakken waren met twee rijen fraaije hondstanden bezet. Hun geheele voorkomen was te gelijker tijd schrikbarend en potsierlijk. Aan het hoofd dezer Afgodendienaars stond de eerwaardige kahu. Varkens, moesgroenten en andere voortbrengselen van het eiland werden in eene boot nevens de pirogue der priesters aangebragt. Deze laatsten deden onophoudelijk godsdienstige gezangen en volksliederen hooren, van den oever af tot bij de Europesche schepen. Toen zij deze bereikt hadden, hieven zij eenen lofzang aan, ter eere van rono en ter viering van deszelss ramp en terugkomst. Naar eene zoo | |||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||||||||||
getrouw mogelijk vervaardigde overzetting, luidde dit lied als volgt:
Gedurende dit gezang roeiden de Owaihische piroguen rondom de Britsche schepen. De Koning nogtans ging niet bij cook aan boord, maar noodigde hem daarentegen, door ligt verstaanbare teekens, met hem naar den oever te komen. De Kapitein volgde de uitnoodiging, en liet vervolgens met allen spoed eene groote tent opslaan, waarin hij zich nederzette, door zijne medegenomene manschap omgeven. Onder diep stilzwijgen naderde de Koning, hing cook zijnen eigen' mantel om de schouders, dekte hem met zijn uit kostbare vederen zaamgesteld hoofdsieraad, gaf hem eenen waaijer in de hand, en breidde verscheidene mantels van groote waarde voor zijne voeten uit. Na hem traden de voornaamsten uit het gevolg des Konings den nieuwen God nader, en bragten hem hunne offeranden, die uit varkens, suikerriet, kokosnoten en ooft bestonden. | |||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||||||||||
De zamenkomst werd daarmede besloten, dat cook en tarii opu hunne namen met elkander verwisselden, een op de eilanden van Polynesië algemeen gebruikelijk, maar plegtig en veelbeteekenend vriendschapsblijk. De priesters boden insgelijks vele varkens en manden vol bananen, patatoes, moesgroenten en vruchten aan. Cook deed hiervoor aan ieder hunner tegengeschenken, geëvenredigd aan de waarde aan hetgeen men hem had doen aannemen. De goede verstandhouding tusschen de inboorlingen en de Europeërs werd, gedurende den tijd dat deze laatsten op het eiland vertoefden, niet een enkel oogenblik gestoord; ofschoon de zeer aanmerkelijke hoeveelheid levensmiddelen, welke God rono en deszelfs medgezellen verbruikten, al de eilanders verbaasde, en zij begonnen te vreezen, dat daardoor in het einde op hun eiland een hongersnood zou kunnen ontstaan. ‘Onze gasten komen uit een land, waar zij ongetwijfeld langen tijd honger hebben moeten lijden,’ zeide Koning tarii opu tot zijne vertrouwelingen: ‘Blijven zij nog eenige manen bij ons, zoo zal het ook ons waarschijnlijk even zoo gaan; want hun eetlust overstijgt alle denkbeeld. Een hunner verzwelgt meer dan tien der onzen.’ Men kan zich dus ligt verbeelden, hoe blijde de Koning was, toen hij vernam, dat de vreemdelingen den 4 Februarij weder vertrekken wilden. Na dit berigt werden zijne vriendschapsbetuigingen gedurig hartelijker. Hij zond hun de eene boot na de andere vol levensmiddelen, opdat zij zich toch nog eens regt zat mogten eten, alvorens naar hun hongerland terug te keeren. Doch nu deed zich een hinderpaal op, welken noch hij, noch de Engelschen voorzien hadden. De priesters wilden met alle geweld hunnen God rono in het land houden; en toen men hun verklaarde, dat hij niet blijven kon, verlangden zij, dat hij hun dan ten minste den Luitenant king zou achterlaten, dien zij voor zijnen zoon hielden. Toen ook dit verzoek hun afgeslagen werd, zagen zij met diepe smart hunne nieuwe Goden vertrekken, en voorspelden, dat hun zoo wel, als het land, weldra een groot ongeluk zoude overkomen, daar noch rono noch zijn zoon bij hen hadden willen blijven. Zonderling genoeg, hunne profetie werd, in zekeren zin, maar al te spoedig vervuld. Eene hevige windvlaag teisterde een der Britsche schepen zoodanig, dat de reizigers, | |||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||||||||||
om het te herstellen, genoodzaakt waren, onverwijld naar Owaihi terug te keeren. Den 11 Februarij 1779 (dus eene week na hun vertrek) verschenen zij wederom ter reede van Keara-Kekua, en sloegen hunne tenten op niet verre van den moray, de begraafplaats, van oponna. De gevoelens der inboorlingen schenen in geenen deele veranderd, en de Koning gedroeg zich jegens cook even vriendschappelijk als te voren. Doch naauwelijks waren twee dagen verloopen, of reeds had mistrouwen en koelheid de plaats der vroegere hartelijkheid en eerbied ingenomen. Men had de vreemdelingen van te nabij leeren kennen, en gezien, dat zij althans niet beter of vereerenswaardiger waren dan de eilanders. Deze ontdekking wekte bij laatstgemelden de tot nog toe slechts door bijgeloovige vrees bedwongene neiging tot diefstal. Elk voorwerp van ijzer (hama i-i) kwam hun zoo begeerlijk voor, dat zij niets verzuimden om het zich toe te eigenen. Hierdoor ontstond reeds den 13den een vuistgevecht. De inboorlingen verweerden zich, en slechts cook's persoonlijke verschijning was in staat hen te bewegen om toe te geven. Niettemin hadden zij gelegenheid gehad te bemerken, dat hunne ligchaamskracht tegen die hunner gasten volkomen opgewassen was. Ongelukkiglijk schoten kort daarna de matrozen van de Ontdekking op eenige dieven en kwetsten dezelve. Daags daarna werd een opperhoofd, paria geheeten, die de Britten met geschenken van allerlei aard overhoopt had, door hen mishandeld, omdat hij zich eenen spijker had willen toeëigenen. Zulk een gedrag wekte algemeen misnoegen. Woedend vielen de inboorlingen de Engelschen op het lijf, en dezen zouden hunne ondankbaarheid met hun leven hebben moeten boeten, zoo paria zelf niet voor hen gesproken en zijne vrienden weêrhouden had. Het gebeurde, in plaats van de Britten voorzigtig te maken, had hen slechts nog meer vertoornd. Van hunnen kant werden de eilanders stouter, en namen alles weg, waarvan zij meester konden worden. Eindelijk bemerkte men, op zekeren morgen, dat er eene sloep gestolen was. Cook, van aard barsch, hard en opvliegend, daarenboven uiterst stijfhoofdig in een eenmaal genomen besluit, was onverstandig, men mag wel zeggen onregtvaardig genoeg, om met kanonskogels op twee vreedzaam over de reede varende piroguen | |||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||||||||||||
te doen schieten. Hij wilde zich ook meester maken van den persoon des Konings en van de voornaamste Ariis (opperhoofden) en dezelve zoo lang in gijzeling houden, tot dat de sloep teruggegeven zou zijn. De gevolgen van zulk een gedrag, waarvan het onberadene in het oog springt, waren gemakkelijk vooruit te zien. Hoe ligtgeloovig de Owaihiërs ook waren, moesten hun wel de oogen opengaan omtrent eenen God, die zoo weinig regtvaardig en liefderijk handelde. Rono cook was den meesten van nu af aan niets meer dan een ondankbaar en vermetel sterveling, die het voornemen scheen te koesteren om hen uit te roeijen of ongelukkig te maken. Den 24 Februarij, ten 8 ure des morgens, stapte cook, na zijne bevelen gegeven te hebben, met negen soldaten en matrozen en een' officier, in eene boot, en landde te Kuawa Roa. Van hier begaf hij zich onverwijld naar de woning van den Vorst, die nog sliep, en wien hij beval hem te volgen. De zwakke Monarch bood geen' wederstand hoegenaamd. Integendeel deed hij zelfs zijne zonen halen, en leverde zich, met dezelve, aan den Kapitein over. Ook van de, in grooten getale toegesnelde, inwoners werd deze alsnog overal, uitwendig, met zekeren eerbied bejegend. Reeds waren tarii opu's zonen ingescheept, toen deszelfs meestgeliefde gemalin kanona, radeloos en als buiten haarzelve, aan den oever verscheen, en hem bezwoer, de vreemdelingen niet te volgen. De toestroomende menigte werd intusschen gedurig grooter, en aanschouwde zwijgend dit voor haar onbegrijpelijk tooneel. Bleek en verslagen zat de oude Monarch op het strand, zonder dat hij durfde wagen eene beslissende partij te kiezen. Op eenmaal riep een der eilanders: ‘Oorlog! oorlog! De vreemde monsters hebben den strijd begonnen. Gisteren hebben zij een' onzer hoofden, die hun nimmer iets misdeed, in zijne pirogue gedood.’ Van alle kanten werden nu de wapens opgeheven. Men slingerde steenen tegen de Engelschen. Cook deed zijn volk zich in gelid scharen. Een wilde drong met zijne speer op hem in. De Kapitein kwam hem voor, en velde hem met een schot ter neder. Op het oogenblik gaf ook zijne manschap vuur. Dit had cook niet bevolen; hij wilde het integendeel beletten, maar zijn roepen werd niet gehoord, en even zoo min bereikte zijne stem de inboorlingen, welke hij tot bedaren poogde te brengen. | |||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||||||||||
Een pohoba of werppijl trof hem in den rug, eene speer boorde hem in het lijf; hij viel dood in het water. Aldus stierf de groote zeevaarder, die voor de wetenschappen reeds zoo veel gedaan en haar nog zulke gewigtige diensten had kunnen bewijzen. Het bloedbad werd nu algemeen. De eilanders drongen op het schietgeweer der Europeanen in, met eene onversaagdheid en verbittering, welke men vroeger bij hen niet vermoed had. Vier soldaten sneuvelden; de overigen, benevens den officier, allen meer of minder zwaar gekwetst, bereikten niet dan met moeite hun schip. Cook's lijk en de lijken der vier soldaten moesten achtergelaten worden. Een tweede gevecht werd bij den moray geleverd, waar de Britten hunne tent opgeslagen hadden; het eindigde niet vóór dat de dapperste krijgslieden der inlanders en eene menigte anderen gevallen waren. De vreemdelingen zagen zich genoodzaakt, het eiland te ontruimen, en naar hunne schepen de wijk te nemen. Des anderen daags knoopten zij onderhandelingen aan, en vorderden, vóór alles, de uitlevering van het lijk huns bevelhebbers. Na eenigen tijd bragten twee priesters een stuk menschenvleesch, dat ongeveer acht pond mogt wegen, en zorgvuldig in een stuk doek gewikkeld was. Naar hunne verzekering was dit het eenige nog voorhanden zijnde overblijfsel van het ligchaam des Goddelijken rono's, wiens vleesch, naar landsgebruik, verbrand, en wiens beenderen onder de verschillende opperhoofden verdeeld waren. Naar alle waarschijnlijkheid hadden de priesters meer eerbieds voor den door henzelven verhevenen God rono cook, dan de overige inwoners. Zelfs blijft het, in elk opzigt, iets, waarover men zich verwonderen moet, dat deze laatsten gewaagd hebben, het bloed des beroemden Europeërs, door hunne priesters tot een' God verheven, te vergieten, en aan wien, nog heden ten dage, onder den meermalen vermelden naam, op Owaihi eene bijzondere eerdienst gewijd is. |
|