Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1838
(1838)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 262]
| |
eenige opmerkingen van den Heer sykes over de Mieren, medegedeeld door den Heer kirby. Ik herinnerde mij daarbij eene bijzonderheid, welke ik zelf bij deze diertjes had waargenomen, en waarvan ik de vrijheid neme UEd. melding te maken. Het was in de maand Februarij 1836, dat ik des avonds, te Batavia, in mijne studeerkamer zittende, een' half-dooden zoogenoemden kakkerlak naast mij in het vensterraam ontdekte. Weldra waren de mieren, die haar nest in hetzelfde vensterraam, niet ver van de plaats des zieltogenden kakkerlaks, hadden, door eene harer afgezondenen, welke gewoonlijk rondom het nest, als op verkenning, rondzwerven, gewaarschuwd, en in een oogenblik was de buit door een aantal van dat ijverig volkje besprongen. Ik leide mijne pen neder, en zettede mij er toe, om dit schouwspel aandachtig gade te slaan. Eenige minuten lang verdedigde zich de kakkerlak, die op den rug lag, met zijne pooten, en weerde zijne vijanden af. Maar eindelijk, door vermoeijenis uitgeput, den geest gevende, was hun eerste werk, hem naar hunne magazijnen te slepen. Zij trokken hem dus langs den muur opwaarts tot voor de opening of ingang van het nest, doch konden hem, in weerwil van herhaalde pogingen, er niet binnen brengen: het doode beestje was te groot, en, hetzij regt voor den ingang, of dwars er voor, alles was vruchteloos. Nu schenen de mieren raad te beleggen: zij lieten den buit naar beneden zakken, schoolden digt opeen, liepen door elkander met eene onbeschrijfelijke drukte; een ieder scheen de andere iets in te fluisteren, en ten laatste begaven zich eenigen in het nest. Spoedig echter keerden zij terug, gevolgd van vijf of zes groote mieren, welke ik met den naam van opzieners of hoofden zou bestempelen. Deze bezagen den buit van alle zijden met veel naauwkeurigheid, liepen af en toe, heen en weder, gingen weg en keerden terug, als waren zij onzeker, wat hun te doen stond. Op eens vielen zij aan, en kapten of knipten hem, met hunne, voor het bloote oog duidelijk zigtbare, schaarbekken, digt bij den romp, de pooten af. En toen deze amputatie, tot mijne groote verbazing, verrigt was, werd de kakkerlak door de kleine mieren weder opgesleept, en, zonder verdere verhindering, in de voorraadkamer neêrgelegd. Wanneer UEd. deze kleine bijdrage tot de Natuurlijke Geschiedenis der Mieren waardig keurt onder de oogen van het | |
[pagina 263]
| |
letterlievend Publiek gebragt te worden, verzoek ik UEd. beleefdelijk, dezelve in uw Tijdschrift een plaatsje te vergunnen.Ga naar voetnoot(*) Ik heb de eer met hoogachting te zijn UEd. Gehoorz. Dienaar s.a. buddingh, Th. Dr. en Predikant te Batavia. |
|