Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1838
(1838)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijInleiding.In de letterkundige nalatenschap van den beroemden hufeland is eene door hemzelven geschrevene levensschets gevonden. Zij begint van zijne vroegste jeugd en werd tot het jaar 1831 voortgezet. De Hoogleeraar osann noemt haar getrouw. Hij geeft haar verder het getuigenis, dat zij met naauwgezetheid en zulk eene openhartigheid opgesteld is, dat zij als eene belangrijke bijdrage kan beschouwd wor- | |
[pagina 232]
| |
den tot de kennis van hufeland's leven, zoo wel uit het zedelijk oogpunt, als in opzigt tot zijne maatschappelijke betrekking. Zij behelst opmerkelijke herinneringen omtrent hetgeen op zijne eerste vorming gewerkt heeft, en waardoor vervolgens zijne ontwikkeling eene zoo hooge vlugt genomen heeft, dat osann hem vatbaar noemt voor alles, wat groot, edel en schoon mag heeten. Wetenschappelijk gevormd, streefde hij steeds met ijver naar de uitbreiding zijner wetenschap. Deze baande hem den weg ter verdere volmaking in zijne kunst, met welke hij onafgebroken werkzaam was ten nutte der lijdende menschheid; terwijl een vroom gemoed hem ter volharding opwekte. Geene opofferingen voor het groote doel, waaraan hij zich gewijd had, vielen hem te zwaar. Zijn godsdienstig gevoel verlichtte het verstand en verwarmde het hart: zoo kon hij ten einde toe volharden, zonder gevaar te loopen het spoor bijster te worden. De Heer osann meent zich te mogen vleijen, dat deze levensgeschiedenis in haar geheel zal worden medegedeeld. Intusschen dacht hij velen geene ondienst te zullen doen met de voorloopige gemeenmaking van een gedeelte derzelve. Hij rekent zelfs op de erkentenis van velen dergenen, die hufeland vereerden en zijne vrienden waren. Tot die mededeeling scheen hem het Journal der practischen Heilkunde de geschiktste gelegenheid aan te bieden. - Hufeland was de stichter van dit tijdschrift. Gedurende eene reeks van jaren werd het zorgvuldig en belangstellend door hem gekweekt. Het was door hem als tot een middelpunt van wetenschappelijke vereeniging onder de Artsen geworden. Het tijdschrift, waardoor hij bij zijn leven zoo dikwijls tot het geneeskundig publiek gesproken had, was het meest gepaste middel, om hufeland ook na zijnen dood nog nuttig te doen zijn, door met zijn voorbeeld te toonen, wat de mensch kan worden, wanneer hij ernstig wil. In afwachting, dat de levensgeschiedenis van hufeland in haar geheel het licht moge zien, heeft osann dat tijdperk gekozen, hetwelk voor hen, die dit tijdschrift lezen, het meest belangwekkende zal zijn. Het schetst de omstandigheden, welke invloed op de vorming van hufeland tot Arts, Schrijver en Leeraar uitgeoefend hebben. Het doet den tijd kennen, toen hij te Jena en Göttingen studeerde; zijne optreding als Geneesheer te Weimar; zijne eerste pogingen als Schrijver, en hoe de verkeering met groote | |
[pagina 233]
| |
mannen op zijne verdere vorming gewerkt heeft. Men zal hem in het midden zien van mannen, die Duitschland toen te Weimar, als in het Athene van zijnen tijd, vereenigde. Het zal zijne optreding als akademisch Leeraar te Jena doen zien, en hij zal zich schetsen in dat gedeelte van zijn leven, hetwelk hij zelf het toppunt van zijnen roem noemt. Dit alles doet hij zoo eenvoudig, zonder eenige aanmatiging, dikwijls met zulk een' kinderlijken zin, dat zijn beminnelijk karakter steeds meer en meer uitblinkt. Ofschoon het tijdschrift van hufeland in ons vaderland in veler handen is en door velen gelezen wordt, dachten wij hun geene ondienst te zullen doen, hen, in onze taal, eenigzins nader met hufeland bekend te maken, door de vertaling van c.w. hufeland's Studien, praktische und akademische Wirksamkeit; ein Fragment aus hufeland's hinterlassener Selbstbiographie. Wij vooronderstellen, dat zulk eene mededeeling niet slechts den Geneeskundigen aangenaam zal wezen; zij zal mede niet ongevallig zijn aan vele beschaafde lezers uit andere kringen. De kunst, om het menschelijk leven te verlengen, vond onder ons vele lezers, en schijnt nog de aandacht van velen te trekken. Voor hen, die prijs op dit boek stellen, kan het dus niet geheel onbelangrijk wezen, eenigzins nader bekend te worden met den Schrijver van dit nuttige boek. In deze schets kunnen zij hooren, hoe hufeland er toe gekomen is, en tevens, wat er vooraf noodig is geweest, om als Schrijver met zulk een gevolg op te treden. Hufeland behoort niet meer alleen tot Duitschland; hij is een lid der groote maatschappij geworden, die overal zetelt, waar wetenschappen en kunsten bloeijen. Dezen in ons midden zij dan onze arbeid gewijd! | |
Hufeland's Akademietijd. 1780-83. Jena.Mijn waarde vader had in alles wél voorzien. Mijne oudste zuster was gehuwd met den Hoogleeraar in de Godgeleerdheid weber te Jena. Hij was een voortreffelijk man. Ik kon bij hem niet inwonen, maar zij zouden een wakend oog over mij laten gaan. Loder en stark waren vrienden van ons huis; maar, wat helpen alle berekeningen en voorzieningen omtrent eenen jongeling van achttien jaren, die voor het eerst het genot zijner vrijheid verkregen heeft? De geest onder de Studenten was toen ter tijd te Jena bo- | |
[pagina 234]
| |
venmate woest, ruw en onzedelijk. Het oude Komment was in vollen zwang. Het zamenhouden van land- en stadgenooten, speel- en drinkgelagen, vechtpartijen waren aan de orde van den dag. De zwager van den man, wien ik bijzonder aanbevolen was, werd onder de ergste voorvechters (Renomisten) gerekend. Daardoor geraakte ik somwijlen in zulk gezelschap. Maar mijn goede geleigeest en Gods genade hebben mij bewaard, dat ik niet van het pad der deugd afgedwaald en tot grove uitspattingen vervallen ben. Toen heb ik de kracht eener vrome, godsdienstige opvoeding ondervonden tegen de magt der verleiding en der kwade voorbeelden. Intusschen was het met den ernstigen toeleg, met eene bestendige herinnering aan: dic cur hic? (waartoe zijt gij hier?) niet altijd zoo als het behoorde. De heerlijke natuur, die meer aantrekkingskracht bezat dan de kamer en naar buiten lokte, mag hiertoe ook wel iets bijgedragen hebben. Wat ik te Jena wezenlijk geleerd heb, is de ontleedkunde. Steeds zal ik loder daarvoor dank schuldig blijven: wat ik van haar weet, ben ik aan hem verpligt. Hij was in deze moeijelijke wetenschap eenig te noemen. Hij bezat de voordragt en de gaaf, om alles levendig en duidelijk voor te stellen, zoo als ik die later nergens weder ontmoet heb. Deze leermeester kon tot een voorbeeld verstrekken, hoe het niet van de veelheid der lijken, maar van de wijze afhangt, om de ontleedkunde wél te onderwijzen. Op twee lijken - over niet meer kon hij, gedurende den winter, beschikken - heeft hij ons voortreffelijk en voldoende onderwezen.Ga naar voetnoot(*) Behalve de reeds genoemden, telde ik onder mijne vrienden kotzebue, schulz en zekeren schweikert, een stil, vlijtig mensch, die met mij in hetzelfde huis woonde. | |
Göttingen.Mijn dierbare vader overtuigde zich spoedig, dat ik te Jena de noodige vorderingen niet maakte, en dat de zucht naar vermaken bij mij te veel veld won. Ik ben ook over- | |
[pagina 235]
| |
tuigd, indien ik langer te Jena gebleven ware, dat ik het niet veel verder dan het middelmatige zoude gebragt hebben. Hij vond derhalve goed, mij omstreeks Paschen van het jaar 1781 naar Göttingen te zenden. Die Hoogeschool stond toen, wat de Geneeskunde betrof, in bijzonder aanzien. Ik vond daar mannen als richter, murray, baldinger, wrisberg, blumenbach en gmelin, sieraden der Geneeskunde. In de geleerde wereld waren, behalve dezen, nog beroemd schlözer, lichtenberg, kästner, gatterer, heyne, spittler. Ik vertrok met den student grellman, die desgelijks zijne studiën te Göttingen wilde voltooijen. Wij gingen in hetzelfde huis wonen. Hij was eenige jaren ouder, bedaard, ernstig, zeer zedelijk, en een geleerd jongman. Ik meen mij later overtuigd te hebben, dat hij in stilte van mijnen vader in last had, mij gade te slaan en mijn raadsman te wezen, ofschoon hij dit zeer ongemerkt heeft weten te doen. Ik moet belijden, dat door mijne verplaatsing naar Göttingen in mij een geheele omkeer plaats greep. Het zij dat dit het gevolg der verandering van lucht was, het zij van den geest onder de Studenten, (zij waren vlijtiger, beschaafder en meer tot werken gezind) het zij van mijne geheele verwijdering van het ouderlijke huis en mijn verkeer onder vreemden, - welligt het een zoo wel, als het ander; ik werd kalm; mijn grootste genoegen vond ik in het vlijtig bijwonen der lessen, en om mij verder op mijne kamer te oefenen. Het is aan Göttingen, dat ik mijne wetenschappelijke vorming verpligt ben. Hierbij kwam eene zekere mate van zwaarmoedigheid, die steeds een grondtrek van mijn karakter is geweest. Zij werd door twee treurige gebeurtenissen zeer opgewekt, - den dood van mijnen waardigen zwager weber en het plotselijk afsterven mijner moeder, die in 1782 onder eene zenuwberoerte bezweek. Te sterven werd mij nu een geliefkoosd denkbeeld, en met wellust zong ik: Ieder uur, dat mij ontsnelt,
Voert het kille graf mij nader.
Steeds zweefde voor mijnen geest het volgende vers: Schijn ik ook van elk verlaten,
Zoo moog vrome moed mij baten;
| |
[pagina 236]
| |
'k Wil vertrouwen op mijn' God.
Is het mij ook niet gegeven
Groot, gelukkig hier te leven,
'k Zie de toekomst zonder beven,
Stil berustende in mijn lot.
De omgang met lichtenberg en osann was voor mij van veel belang. Gedurende de laatste jaren woonde ik bij den laatsten. Door zijn beminnelijk karakter, zijne grondige wetenschap en praktische vaardigheid werd hij mij, als vriend, voorbeeld en leermeester, onvergetelijk. Groschke en deneufville waren voorts de eenigste mijner meer bijzondere akademievrienden. Blumenbach en lichtenberg hebben den grootsten invloed op mijne vorming uitgeoefend. Aan den voortreffelijken richter ben ik die leiding verschuldigd, waardoor ik, bij de beoefening der wetenschap, de Natuur nimmer uit het oog verloren heb en haar later steeds getrouw gebleven ben. In den heeten, droogen zomer van het jaar 1783, toen, na de aardbeving in Calabrië, een drooge nevel of rook in den dampkring waargenomen werd, verkreeg ik den 15 Julij den Doctoralen graad met eene Dissertatie: de usu vis electricae in asphyxia, (over de aanwending der electriciteit bij verstikking) opponentibus hufeland, girtanner, groschke. Den volgenden dag vertrok ik naar Weimar. | |
Geneesheer te Weimar. 1783-93.Met het einde van Julij kwam ik te Weimar. Ik vond mijnen lieven vader nagenoeg blind, treurig en zeer ter nedergedrukt; hij kon bijna niet meer lezen en slechts groote voorwerpen onderscheiden; daarbij kwamen hartkloppingen, duizelingen en hypochondrie. Mijne zusters waren ongemeen verheugd, hunnen broeder weder te zien; zij zagen in hem den steun van hunnen vader en van het geheele huisgezin. Ik gevoelde nu mijne roeping in haren geheelen omvang. Ik vatte het voornemen op, mij geheel aan haar toe te wijden, de werkzaamheden van mijnen vader op mij te nemen, zijn zwaar lijden te verzachten. Het was geen gering vraagstuk voor den jeugdigen man, naauwelijks eenentwintig jaren oud, de geheele praktijk van zijnen vader op zich te nemen. Hij had de uitgebreidste, zoo wel in de stad, als op het land, tot aan de grenzen van den Hartz naar Thuringen. Ik heb | |
[pagina 237]
| |
dien zwaren last getorscht. De jaren, wanneer andere jongelieden reizen of het leven genieten, zijn door mij onder zwaren, dikwijls naauwelijks te boven te komen' arbeid, zorg en inspanning doorgebragt.
(Het vervolg hierna.) |
|