Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1838
(1838)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 148]
| |
Het stelen en verkoopen van kinderen in Indië.Niets is in Indië gewoner, dan het koopen en verkoopen van kinderen; armoede, honger zijn de voorname drijfveren tot dien handel; menigmaal hebben geheele huisgezinnen hun levensbehoud alleen aan dit droevige redmiddel te danken gehad. De prijs is evenwel in sommige omstandigheden, en vooral in tijden van gebrek, niets minder dan hoog; in 1833, toen de hongersnood, die Indië teisterde, deze soort van handel sterk deed vermeerderen, was de middelbare koopprijs van een kind zes seers graan (10 pond st.) Het aldus verkochte kind ondervindt, wanneer het in de woning van welgestelde lieden overgaat, de liefderijkste behandeling; het leert Engelsch spreken, rekenen, te paard rijden, en leeft met de kinderen van het huis; niets wordt veronachtzaamd, om het door de banden der dankbaarheid aan zijne nieuwe familie te verbinden; en wanneer het, tot jaren van onderscheid gekomen, zich de voor hetzelve aangewende zorgen waardig toont, zoo wordt de jongman de vertrouweling van zijns meesters geheimen, en bestuurt dikwerf, zonder eenig toezigt, de zaken van het huis. Vanwaar die zorg en deelneming in het lot van een geheel vreemd kind? Zij ontstaat uit de zucht, om eenen getrouwen en ons toegedanen dienaar te bekomen. Die zucht maakt zoo zeer een deel der Hindoesche zeden uit, dat er geen voorbeeld is van eenig verlaten kind, voor hetwelk niet terstond een twintigtal der rijkste lieden zich opgedaan heeft, met aanzoek bij de overheid, dat het in hunne hoede gesteld mogt worden. In 1834 reisde een troep Indiërs van Raspoutana naar Delhi. Zij werden in laatstgemelde stad aangehouden met 35 kinderen, welke zij onderweg gekocht hadden, om dezelve weder te verkoopen; maar, daar de overeenkomsten op vreemd grondgebied hadden plaats gehad, en, in dat geval, de Engelsche wetten die trafiek met den Negerhandel gelijkstellen, werden de kinderopkoopers in hechtenis gezet en de kinderen vrij verklaard. Onder deze waren sommige naauwelijks twee of drie, andere twaalf tot vijftien jaren oud. Deze laatsten, door den Magistraat ondervraagd zijnde, verklaarden, dat de eenige oorzaak, waarom zij verkocht geworden waren, gelegen was in de armoede hunner ouders, en dat zij niet voornemens waren, in den boezem van hun | |
[pagina 149]
| |
gezin terug te keeren, waar kommer en gebrek hen verbeidden; dien ten gevolge werden zij op vrije voeten gesteld. Wat de jongere kinderen betreft, uit hoofde van derzelver teedere jaren, deed de overheid een berigt afkondigen, waarbij ieder, die de zorg voor hen wilde op zich nemen, werd uitgenoodigd, voor haar te verschijnen. Men opende inschrijvingslijsten, en oogenblikkelijk kwamen de rijkste en aanzienlijkste inwoners der stad, zoo Mahomedanen als Hindoes, daarop hunne namen plaatsen. Evenwel, de ijver der Hindoes was het flaauwst; doch, toen de lijsten reeds gesloten waren, deed een hunner opmerken, dat de kinderen Hindoes waren, en dat, zoo zij in Mahomedaansche huizen traden, zij noodwendig van godsdienst stonden te veranderen. Alstoen ontbrandde hun ijver, en de overheid werd door hen met verzoekschriften bestormd, waarin zij verlangden, dat zij op de lijsten geplaatst en de Muzelmannen daarvan geschrapt mogten worden. Hieruit ontstond een lange en hevige twist, die niet dan met veel moeite door de overheid beslecht werd. Dit handelbedrijf heeft echter somwijlen treurige uitwerkselen, omdat het de begeerlijkheid eener menigte slechtdenkende menschen wekt, en dezen aandrijft, kinderen te stelen, om er hun voordeel mede te doen. De kinderdieven zijn in Indië zoo talrijk en gevreesd, als te Londen, aan den uitgang der schouwburgen, de zakkerollers. In 1833 verdween te Delhi een groot aantal kinderen, zonder dat men langen tijd te weten komen kon, waar zij gebleven waren. Vruchteloos verdubbelden de overheden in waakzaamheid; de huisgezinnen zelven oefenden het striktste toezigt, en evenwel was elke dag getuige van eene nieuwe kinderverdwijning. Na langdurige nasporingen werd een klein meisje door haren vader op het gebied van putteala-raja wedergevonden. Naar Delhi teruggebragt, hadden hare verklaringen de gevangenneming van eenige der schuldigen ten gevolge. Zij verhaalde, dat zij op zekeren avond met een ander meisje uitgegaan zijnde om hout te rapen, eene oude vrouw haar aangesproken en voorgeslagen had, haar hout te koopen. Het bod werd aangenomen, en de twee meisjes volgden het wijf naar hare woning, om betaling te ontvangen; maar, naauwelijks in huis getreden, werd de deur plotseling achter hen toegeslagen. Vervolgens sloot men hen in eenen kelder, waar zij bleven tot den dag, ten vervoer uit | |
[pagina 150]
| |
de stad bestemd. Alstoen zette men ieder hunner in een' grooten aarden pot of vaas, die op den rug van eenen draagos geladen werd. De karavaan ging op weg, en ongehinderd geraakte men door de poorten der stad. Een ander klein meisje keerde omstreeks denzelfden tijd tot hare ouders terug; doch dit kind had zijne vrijheid alleen te danken aan den moed en de schranderheid, waarvan het bij deze gelegenheid bewijs gaf. Het was acht jaar oud en heette mussumant goumany. Op zekeren avond, terwijl zij met andere meisjes aan den waterkant speelde, had zij zich min of meer van hare makkertjes verwijderd, toen zij eensklaps door eenen man werd aangegrepen, die haar met geweld in eene schuit sleepte. Deze man heette sheik budden. De schuit ging onder zeil, en na twee dagen varens landde men te Manille-Gunge, waar sheik budden terstond met eenen rijken inwoner over den verkoop van het meisje in onderhandeling trad, dat hij voor zijne zuster deed doorgaan. De koop werd gesloten voor 14 roepiën, min 8 annas voor het gezegelde papier, waarop de akte geschreven moest worden. Evenwel wilde de kooper den prijs niet uitbetalen, vóór dat sheik, in tegenwoordigheid van den Darogha, de verklaring herhaald zou hebben, dat de kleine goumany zijne zuster was. Sheik nam hierin genoegen, rekenende op de vrees, welke hij dacht, dat zijne bedreigingen het kind zouden ingeboezemd hebben, en verscheen voor den publieken beambte; maar alstoen had goumany stoutheid en tegenwoordigheid van geest genoeg, om alles te verhalen, wat er gebeurd was. Sheik werd terstond gevat, en, voor de Assises te Jelalpore gebragt zijnde, werd hij er tot geeseling en gevangenis veroordeeld. Iets, dat hierbij opmerking verdient, was de omzigtigheid van den kooper der jonge goumany. Dit is in Indië een zeer zeldzaam geval, daar zulke verhandelingen meestal zonder vragen of antwoorden plaats hebben. De verkooper levert, de kooper betaalt, en het kind wordt weggevoerd, zonder dat men er zich over bekommert, vanwaar het komt, of aan wien het behoort. Deze roof, ofschoon in de oogen van den Indiaan misdadig en zelfs de doodstraf waardig, brengt zijn gemoed niet in beweging. Hij neemt geen deel aan de smart en wanhoop van het gezin, dat het verlies geleden heeft. Niet dat hij ongevoelig, onbarmhartig of zelfzuchtig is; integendeel, zijne ziel is edel en voor verhevene aandoeningen vatbaar; goed | |
[pagina 151]
| |
en bloed heeft hij voor zijne vrienden veil; maar, zijne genegenheden hebben slechts een gering aantal personen ten voorwerp, zijn gezin en eenige weinige vrienden; wat daar buiten is, boezemt hem geen belang in, en is zijne oplettendheid niet waardig. Het is aan deze onverschilligheid, dat de moorden, door de inwoners der met ThugsGa naar voetnoot(*) bevolkte dorpen gepleegd, eene zoo langdurige straffeloosheid te danken gehad hebben. Die Thugs verlieten op vastgestelde tijdstippen hunne woonplaatsen, keerden met voorraad van vreemde koopwaren terug, en leefden in weelde en overvloed. Ongetwijfeld moesten, ondanks hun zwijgen en geheimhouden, die reizen, die rijkdommen verdenking bij hunne landgenooten wekken; maar, daar de Thugs hun afgrijselijk beroep alleen op een' grooten afstand van hun dorp uitoefenden, en daar zij te hunnent goede buren, zorgende vaders, trouwe vrienden waren, zoo viel het niemand in, hen na te sporen of te ontrusten. Ten gevolge dezer onverschilligheid, keert-een kind, wanneer het eenmaal aan zijn gezin ontroofd is, uiterst zelden in hetzelve terug; en heeft men het in een van de plaats der misdaad afgelegen oord verkocht, zoo is het zonder redding verloren. Somwijlen gebeurt het, dat de kinderdieven na voltrokken verkoop gevat worden. Alsdan worden zij in de gevangenis geworpen, als verdacht van moord, en blijven er, tot dat het kind aan deszelfs gezin teruggegeven is; eene bepaling, die in de meeste gevallen met eeuwigdurende kerkerstraf gelijkstaat. Ondertusschen levert de wet de volkomenste waarborgen aan den beschuldigde. Eerst wordt de zaak voor eenen regter van enkele policie gebragt, wien de wet de bevoegdheid toekent om van misdrijven kennis te nemen, en de daaraan schuldigen, naar mate der zwaarte van het geval, met zes maanden tot twee jaren gevangenis en boeten tot 200 roepiën te straffen. Vereischt de zaak een zwaarder strafvonnis, alsdan verzendt deze regter den beschuldigde naar de Assises, die de straf tot veertien jaren gevangenis verzwaren kunnen. Bij dit regtsonderzoek is steeds een Mahomedaansche wetgeleerde tegenwoordig, en, wanneer het geeindigd is, schrijft hij op den bundel der processtukken het fetwa, of artikel uit mahomed's wet, hetwelk op het on- | |
[pagina 152]
| |
derhavige geval toepasselijk is; waarna hij het onderteekent, er zijn zegel op drukt, en het aan het Hof ter hand stelt. Spreekt het fetwa den gevangene vrij, of veroordeelt het denzelven, en is de uitspraak van het Hof daarin met de Mahomedaansche wetsbepaling eens, zoo wordt de beschuldigde, zonder verder proces, op vrije voeten gesteld of gevonnisd; zoo niet, wordt de zaak voor eene andere regtbank, het Nizamut Adawlut, of opperst geregtshof, gebragt, hetwelk over alle halsmisdaden regt spreekt en zonder verder beroep vonnis velt. De kinderdieven in Indië hebben niet noodig, zoo vele diepdoordachte arglist en uitgeleerde behendigheid aan te wenden, als hunne kunstbroeders te Parijs en te Londen. Eenige lekkernijen, een koekje, het geringste stuk speelgoed is toereikend, om het slagtoffer in de hetzelve gespannen strikken te doen vallen. In andere gevallen bezigen zij een kruid, Daluga geheeten, hetwelk in eenen diepen slaap doet vallen, ja, in grootere gift gebruikt, den dood aanbrengt. Eenige jaren geleden vergiftigde een dief op deze wijze een geheel gezin. Over het algemeen zijn het de kinderen der mindere volksklassen, aan welke deze roovers bij voorkeur lagen leggen, omdat derzelver verdwijning altijd minder nasporingen te weeg brengt, dan die der rijkere klassen. De kinderen dezer laatsten loopen daarom niet minder gevaar, uit hoofde der edelgesteenten, halsketenen, armspangen, ringen en andere kleinooden, welke zij aan hals, armen, beenen en teenen dragen. Vallen zij met deze kostbaarheden in handen der dieven, alsdan wurgen deze, om hunne misdaad te beter te verbergen, de ongelukkige kinderen, en werpen derzelver lijkjes in putten of rivieren. Een der grootste gevaren, waaraan de kinderen in Indië ook nog blootgesteld zijn, is dat van op de altaren der Godin kalee of dourga, den geest des kwaads in de Indische Godenleer, geofferd te worden. In 1821 zag eens een herdersknaap, die bij een aan de grenzen der provincie Jyntea, 12 mijlen van Sylbhet, gelegen dorp het vee hoedde, eenige lieden op hem toeloopen, die hem eenen mondstopper tusschen de tanden poogden te wringen. Niettemin gelukte het den knaap, eenig geschreeuw uit te stooten, en, daar de dorpbewoners hem te hulp snelden, werden de boosdoeners gevat en voor den regter gevoerd. Alstoen verklaarde een hunner, dat vochung runyant kouar, schoon- | |
[pagina 153]
| |
broeder van ram-singh, Rajah van Jyntea, hun bevel gegeven had, zich van het een of ander kind meester te maken, om het als offer aan de Godin kalee te slagten, ten einde te verwerven, dat deze vruchtbaarheid verleenen mogt aan de zuster van den Rajah van Jyntea, met welke de Kouar gehuwd was. Deze verklaring ging verzeld van de beschrijving der bijzonderheden van die plegtigheid, en werd door de twee andere gevangenen bevestigd. De Engelsche regering deed den Rajah oogenblikkelijk aanzeggen, dat, zoo iets dergelijks ten tweeden male gebeurde, zij de onverwijlde uitlevering der aanstokers van het gruwelstuk zou eischen, en dat, hoe hoog de rang dier personen ook zijn mogt, dezelve aan de doodstraf niet ontkomen zouden. De verschrikte Rajah ontkende eenig deel aan het bedrijf gehad te hebben, en beloofde te waken, dat die gruwelijke offers in zijne Staten geene plaats meer hadden. Ongelukkig speelt de Godin kalee steeds eene groote rol in de verbeelding der bijgeloovige Hindoes. Zij is het, die deze lieden bij algemeene rampen altijd aanroepen; en nu nog, evenzeer als vroeger, in plaats van, bij de in Indië zoo gewone besmettelijke ziekten, de middelen, door lieden der kunst voorgeschreven, te gebruiken, slagten zij het een of ander levend dier op de altaren der Godin. De Mahomedanen zelven, ondanks het verschil van hun geloof, schrijven het kwaad aan den invloed van kalee toe. Het is dus te vreezen, dat, niettegenstaande de beloften van den Rajah en de waakzaamheid der Engelsche regering, het bloed van menschenoffers de altaren der geduchte Godheid zal blijven besproeijen. |
|