| |
| |
| |
Gretna-Green.
(Vervolg en slot van bl. 73.)
Maar de Schotsche industrie zou inderdaad even traag en zorgeloos gebleven zijn, als zij integendeel werkzaam en bedrijvig geworden is, wanneer de tolgaarder aan de Sark-brug en de hospes van Gretna-Hall de uitsluitende bezitters van een zoo winstgevend privilegie waren. Dit is dus geenszins het geval. De trouwäffaire wordt niet alleen te Gretna en in het naburige dorp Springfield, (waar de Gretnasche kastelein en deszelfs confrater, de tollenaar, geduchte mededingers hebben) maar ook in twee andere zeer vermaarde grensplaatsen gedreven; te Annan, dat niet ver van Greatney ligt, en te Coldstream, werwaarts mede een zeer sterk bezochte reisweg voert. Te Coldstream was het, waar op zekeren morgen een der mannen, welke het hedendaagsche Engeland onder zijne meest vermaarde telt, met eene jonge dame aankwam, welke, door de tusschenkomst van eenen kastelein der plaats, tot gade van harry brougham, thans Lord brougham en Kanselier van het Britsche rijk, gemaakt werd. De koppelaars te Springfield zijn beide eigenaars van logementen, hetgeen tot uitoefening van hun bedrijf een onmisbaar vereischte is. Edoch zijn hunne huizen in geenen deele met dat van Gretna-Hall te vergelijken, welk laatste dezelve beiden, in behagelijkheid van buiten en gemakkelijkheid van binnen, verre overtreft. Nogtans zijn de etablissementen van Springfield de oudste. Een derzelven is datgene, waar het denkbeeld, om huwelijken te sluiten, het eerst in het brein van joseph paisley ontsprong. Het andere was eertijds de eigendom van den beroemden, of veeleer beruchten, smid david of daniel laing.
Aan het etablissement van joseph paisley heeft Gretna-Green deszelfs Europesche vermaardheid te danken. Het was omstreeks het jaar 1760, dat deze man zich een nederig huisje op eenen, in het midden der gemeenteweide gelegen', heuvel bouwde. Deze heuvel heet nog tegenwoordig Meggs-hoogte, omdat vroeger eene heidin van dien naam zich aldaar opgehouden heeft. Paisley's oogmerk was, hier eenen handel in tabak en brandewijn te drijven, en op deze wijs voor zich en de zijnen een middel van bestaan te zoe- | |
| |
ken. Gebrek aan ijver was het niet, dat deze onderneming deed mislukken; want hij zelf was een zoo groot vereerder dezer twee gerijfelijkheden des levens, dat hij alleen meer brandewijn dronk en meer tabak rookte, dan al zijne kalanten te zamen. Niets is vindingrijker dan de nood, die moeder van alwat groot en nuttig is. Zoo kwam dan ook de wakkere paisley eens op den inval, om een huis tot het sluiten van huwelijken te openen. De gedachte was nieuw, want paisley was de eerste, die in het hoofd kreeg, iets dergelijks in te voeren; zij overschreed den kring der wettigheid niet, want zij rustte als 't ware met beide beenen op eene aan iederen Schot bekende oude wet. Paisley begon daarmede, dat hij geheel den omtrek tot zich lokte, door bij allen, die hem eene zekere hoeveelheid tabak of brandewijn afkochten, het trouwen zonder geldelijke belooning, of ten minste voor een' veel geringeren prijs, dan de naburige kerkelijken, te verrigten. Nogtans zou paisley bij zijne speculatie slechts weinig gewonnen hebben, en zouden zijne nieuwe handelsverrigtingen tot den zeer engen kring der omliggende dorpen beperkt gebleven zijn, zoo niet de geestelijkheid, in het denkbeeld, dat hij haar in hare waardigheid en inkomsten grootelijks verkortte, de volle strengheid der wetten tegen hem had
ingeroepen. De geestelijkheid weêrsprak het daarzijn van het kerkelijk statuut niet, op grond van hetwelk paisley handelde, en krachtens hetwelk een huwelijk als wettig aangegaan beschouwd wordt, zoodra twee jonge lieden van verschillende kunne, in tegenwoordigheid van getuigen, verklaren man en vrouw te zijn; alleenlijk beweerde zij, dat er een lid van den clerus bij geroepen moest worden, om nevens de overigen, of alleen, als getuige te dienen; en in allen gevalle moest, volgens haar, het te betalene uitsluitend en geheel ten behoeve van het kerspel komen. De regtbanken beslisten ten voordeele van paisley, wiens naam zich van nu af aan al verder en verder verbreidde, zoodat weldra al de trouwlustigen, welke de Engelsche kerk weigerde in het huwelijk te verbinden, naar Gretna-Green snelden, om, door tusschenkomst van den dienstvaardigen tabaks- en brandewijnsverkooper, op eene erkend regtskrachtige wijze, tot het doel hunner wenschen te geraken.
Van dezen tijd dagteekent zich ook de vermaardheid, welke Gretna-Green in Europa verworven heeft.
| |
| |
Men moet zich waarlijk verwonderen, dat zoo vele, oneindig minder beroemde plaatsen, welker naam ook veel zeldzamer genoemd wordt, uitvoerige vermelding verworven hebben, terwijl het Gretna-Green nog altijd aan eenen geschiedschrijver ontbreekt. Te Greatney en te Springfield zou men vergeefs naar eenen gedrukten wegwijzer voor den omtrek, naar eene plaatselijke geschiedenis, naar eene beschrijving dier beide dorpen vragen. Zelfs te Londen is geen zoodanig boek te vinden. Eer ik mijne reis naar het noorden van Engeland begon, had ik bij alle boekhandelaren der hoofdstad vernomen naar hetgeen er over Gretna-Green geschreven mogt zijn. Daar stapelde men dan een' geheelen berg van boekdeelen voor mij op, ieder van welke een paar zinsneden over Gretna-Green inhield, doch van welke niet een eenig mijne weetgierigheid bevredigde. Zoo bleef mij dus niets anders over, dan zelf de eerste nasporingen over het land der Schotsche koppelaars te bewerkstelligen. Dit is het dan, waarom ik den weg van Carlisle naar Schotland ingeslagen, de brug over de Sark overgetrokken, de woonplaats van paisley en derzelver omtrek doorsnuffeld, en naar alles vernomen heb, wat deze zoo beroemde streek, derzelver dorpen en bewoners betreft, en dien ten gevolge de eerste geweest ben, die beschreven heb, wat de lezer hier onder de oogen heeft. Slechts een eenig ding heb ik niet volkomen kunnen oplossen. Hoe komt het, dat niemand van den bruggetolgaarder aan de Sark en even min van Springfield en van Greatney spreekt, terwijl toch de naam van Gretna-Green in ieders mond is? Dit moet des te meer verwonderen, daar Greatney en Springfield tamelijk volkrijke dorpen zijn, terwijl
Gretna-Green slechts eene gemeenteweide is, op welker midden een enkel huis, als daarheen geworpen, gezien wordt. Vindt men wel ergens elders een dergelijk voorbeeld van naamsverwarringen? Wordt wel Parijs door het Marsveld aangeduid, Weenen door den Prater, Berlijn door den Thiergarten, Madrid door het Prado, of ook, in Schotland zelf, de stad Perth, door van den noord- of ooster-Inch, of de stad Glasgow, door van de groene vlakte te spreken? Hoe dan toch is dit met opzigt tot Gretna-Green gebeurd? - Ik heb reeds gemeld, hoe joseph paisley zich op eene hoogte, midden in eene gemeenteweide, een huis gebouwd heeft: deze hoogte droeg, gelijk ik mede gezegd heb, den naam, en draagt dien ook nog, van den Megg-heuvel; doch
| |
| |
was hij te onbeduidend, om ergens anders, dan in de onmiddelbare nabuurschap, bekend te zijn. Maar door de weide van Gretna liep een sterk bezochte rijweg, en daardoor was die weide ook zelfs aan de Engelsche zijde der grenzen niet onbekend. Dit wist joseph paisley, en evenzeer wist hij, van hoeveel gewigt het voor hem was, de ligging zijner woning die genen, welke zijne dienst mogten behoeven, naauwkeurig aan te duiden; derhalve noemde hij dezelve steeds, bij monde en schriftelijk, Gretna-Green. Zoodanig heette de plaats dan ook weldra in geheel de nabuurschap, en deze naam is tot op den huidigen dag daaraan bijgebleven. Tegenwoordig is van joseph paisley's huis geen spoor meer voorhanden; maar de gemeenteweide heet nog altijd Gretna-Green, en deze naam herinnert bij voortduring aan den eersten speculant, die in het oude Schotsche statuut, met betrekking tot de huwelijken, zulk eene rijke goudmijn heeft weten te vinden. Zijn nu misschien met den tijd het denkbeeld dezer speculatie en de naam der plaats, waar zij het eerst gedreven werd, zoozeer onafscheidbaar geworden, dat het eene niet meer van het andere af te zonderen is? Dit moet wel het geval zijn, indien men begrijpen zal, waarom noch van Greatney noch van Springfield gewag gemaakt wordt, wanneer men van de Schotsche huwelijkssluiters spreekt.
Paisley had, in het jaar 1790, het ongeluk, zijn huis, met alwat daarin was, door eenen fellen brand te verliezen. De oude vrouwen beweerden, dat de kaboutermannetjes het huis in brand gestoken hadden, omdat het op den heuvel gebouwd was, waar de heks megg hare heillooze duivelskunsten gedreven had; en de geestelijkheid zag in het geval eene straf des Hemels voor den roof, door paisley aan de regten der kerk begaan. Paisley, daarentegen, zwoer, dat het kerspel iemand opgeruid moest hebben, om hem het huis boven zijn hoofd in brand te steken. De verstandiger buren, eindelijk, hielden het er voor, dat de brand veroorzaakt geworden was door de onachtzaamheid van een verliefd paar, hetwelk de kastelein van Gretna-Green den vorigen dag getrouwd, vervolgens gehuisvest, en dat ook zijnen dood in de vlammen gevonden had. Wat er van de zaak geweest moge zijn, paisley redde, met zijne vrouw en dienstmaagd, ter naauwernood het leven, en trok vervolgens, met het weinige huisraad, dat hij had kunnen bergen, naar Springfield. Aldaar werd hij door een' vriend uit zijne jeugd, daniel
| |
| |
of david laing, van wien wij reeds gewag gemaakt hebben, en die meer bekend was onder den naam van den ouden hoefsmid, opgenomen. Bij dezen vriend genoot hij een jaar lang gastvrijheid; na welken tijd hij, dank zij het voordeel, hetwelk hij uit zijnen heerlijken tak van nijverheid trok, in staat was, zich een eigen huis te Springfield aan te schaffen. Sedert is hij, steeds trouwende en steeds met de geestelijkheid in strijd, aldaar blijven wonen. In het jaar 1814 stierf hij, naar de verklaring der geestelijken, den dood van eenen verdoemde; naar die zijner nicht, welke hem in zijne laatste oogenblikken bijstond, den dood van eenen heilige. De man van deze nicht zette nu de trouwäffaire voort, en oefent dezelve nog steeds in hetzelfde huis, waarin ook niets veranderd geworden is sedert paisley het betrok, om daarin zijne huwelijksregisters te houden en onder de hand tabak en brandewijn te verkoopen.
Paisley's vriend, de oude hoefsmid, had, gedurende den tijd, dat zijn schoolkameraad met hem onder één dak leefde, smaak aan tabak, smaak aan brandewijn, en wel inzonderheid smaak aan het trouwen op Schotsche manier gekregen. Meer dan eenmaal had hij reeds, wanneer de goede paisley wat te diep in het glas gekeken had, en niet in staat was, om tegenover hen, die zijne ambtsdienst verlangden, een voegzaam evenwigt te houden, deszelfs rol op zich genomen en goed ten einde gespeeld. Zoo had hij zich eene soort van praktikale bekwaamheid daarin verworven, en verstond hij zich weldra even goed op het klinken van huwelijken, als op dat van hoefbeslag. Toen nu paisley hem verliet, geloofde hij geene schennis aan de vriendschap te begaan, met voor eigene rekening het ambt van huwelijkssluiter, dat hij zulk eene schoone gelegenheid gehad had, door voorbeeld en oefening, theoretisch en praktisch aan te leeren, te blijven voortzetten. Op deze wijze opende zich het nieuwe etablissement, in mededinging met dat van den vroegeren bewoner van Gretna-Green. Ondertusschen stoorde dit de goede verstandhouding der beide vrienden in geenen deele; veeleer had het gemeenschappelijke van hun bedrijf hen nog naauwer aan elkander verbonden. Men heeft mij te Springfield van eene opmerkelijke overeenkomst gesproken, die tusschen de beide vrienden gesloten, met hunne onderteekening bekrachtigd zou zijn, en tegen welke zij, volgens onpartijdige getuigenissen, niet meer dan twee- of driemaal
| |
| |
in het jaar gezondigd hebben. Het eerste artikel stelde eene wederzijdsche en onverbrekelijke vriendschap in. In het tweede beloofde en verbond zich elk der contraktanten, zijnen vriend en confrater gratis te zullen vervangen, en de trouwing voor hem te zullen waarnemen, telken male dat hij buiten staat mogt zijn die zelf te verrigten. Het derde artikel behelsde voor beide de partijen het plegtige beding, zich niet meer dan om den anderen dag dronken te zullen drinken, ten einde ten minste één hunner steeds in staat mogt blijven, om de voorkomende huwelijkssluitingen te volbrengen. De twee of drie jaarlijksche schendingen van het contrakt hebben steeds alleen dit artikel betroffen; in al het overige is de zoo voorbeeldelooze vriendschap nooit gestoord geworden. Het Schotsche grensland bezat, in de twee koppelaars van Springfield, eenen waren orestes en pylades. Nimmer rees de geringste schaduw van wangunst tusschen deze twee mannen, die welgemoed nevens elkander hunnen weg bewandelden, terwijl zij, volgens de termen van hun contrakt, in groote teugen hunnen tabak rookten en hunnen brandewijn dronken. Zoo duurde dit een' geruimen tijd voort; maar alles op deze aarde neemt een einde, het goede zoo wel als het kwade: de zoo liefelijke en zoo volkomene eensgezindheid werd door den dood van joseph paisley verbroken.
Door eenen onverklaarbaren zamenloop der dingen, of door eene teêrgevoeligheid, welke men bij eenen hoefsmid niet gezocht zou hebben, stierf de oude david of daniel laing op denzelfden dag, slechts weinige uren later dan men zijnen ouden vriend ter aarde besteld had. Dit voorval maakte nogtans op de verbeeldingskracht der anderzins, gelijk de meeste Schotten, zoo bijgeloovige inwoners van Springfield geenen indruk. Een oud man uit de gemeente verzekerde mij, dat men overtuigd was, hoe de beide vrienden eenen natuurlijken dood gestorven waren; want men had hunne lijken gezien en hunne begrafenis bijgewoond. ‘Of het moest geweest zijn,’ voegde hij er bij, terwijl hij zijne blaauwlakensche muts afnam en ootmoedig de handen vouwde, ‘dat wij allen verblind en begoocheld waren; of dat misschien (God behoede ons!) de verandering der dooden na de begraving der lijken heeft plaats gegrepen.’ Weinige weken na het ten grave brengen van den ouden hoefsmid verspreidde zich inderdaad het gerucht, dat zijn dood, als ook die van den tabakshandelaar, door geheimzinnige en volstrekt onver- | |
| |
klaarbare omstandigheden verzeld gegaan was; dat de predikant der parochie de twee lijken weder had doen opgraven, en dat men nu in de kisten het overschot van halfvergane honden had gevonden; in die van joseph paisley dat van een' keeshond, en in die van david laing van eenen poedel, beide zwart. Hetzij nu overigens david of daniel laing als eerlijk man en als een goed Christen gestorven en begraven, dan wel door den Booze gehaald zij, de vermaarde huwelijkssmid stierf ongehuwd en zijn huis ging in vreemde handen over. De nieuwe bezitter liet zich door de wonderlijke sprookjes betrekkelijk zijnen voorganger, die steeds meer geloof vonden, zoo weinig angst aanjagen, dat ik hem bij mijn bezoek te
Springfield lustig op het aanbeeld zijner smidse vond loshameren, boven welke een vierkant schild zijnen naam, joseph sowerby, vertoonde. Hij is de huwelijksknooper, die thans het meest in naam staat, en bij welken de verliefde paren der drie Koningrijken zich bij voorkeur vervoegen.
Ofschoon de vier trouw-etablissementen aan de Schotsche grenzen, met betrekking tot het zwierige en comfortable, onderling zeer verscheiden zijn, gelijken zij nogtans opzigtelijk derzelver werkelijke en materiéle bestemming alle naar elkander. Het eene zoo wel als het andere is van logeerkamers voorzien; dat van Gretna-Hall heeft er zes, die van den tolgaarder, van elliot en van sowerby elk ééne.
De geleerdheid en het vernuft, waaraan deze nederige daken verblijf hebben verleend, hebben aldaar overal sporen achtergelaten, vooral op muren en vensterglazen, waar opschriften, deviezen, zinnebeelden van allerlei aard getuigenis dragen van de stemming dergenen, aan welke zij hunnen oorsprong verschuldigd zijn. Op meer dan ééne plaats leest men de vereerendste lofspraken op den heer des huizes. Het is inderdaad het merkwaardigste album, na de registers zelve, waarin de namen der gehuwden en der getuigen opgeteekend zijn, dat men zien kan. Het valt echter, bij de strenge bescheidenheid dergenen, die deze registers houden, moeijelijk, dezelve te zien te krijgen.
Eindelijk houdt ook nog ieder koppelaar er eenen adjunct op na, voor het geval, dat hij door het een of ander verhinderd mogt worden de trouw zelf te sluiten. Zoo heeft zich de brugtolgaarder aan de Sark eenen kleedermaker, de hospes te Gretna-Hall zijnen zoon, elliot eenen schoen- | |
| |
maker en sowerby zijnen leerjongen als plaatsvervanger toegevoegd. Dit is eene schikking, waarbij al de partijen winnen: de trouwbazen behouden hunne klandizie; de plaatsbekleeders hebben aanspraak op een deel van het honorarium, en vervolgde gelieven ontgaan op deze wijze menigmaal een onherstelbaar verlies, dat namelijk der weinige minuten, die hun soms overblijven, wanneer hun een jaloersche medeminnaar, onbuigzame voogd of meêdoogenlooze vader op de hielen zit. Daarbij is de echt ten aanzien der wet even regtmatig, of de verklaring der betrokkenen voor eenen tollenaar of voor eenen snijder, voor eenen smid of diens leerjongen afgelegd is. Deze vervolkomening is eerst onlangs ingevoerd geworden. Te voren liet de huwelijkssluiter, wanneer hij afwezig was, of door ziekte in het uitoefenen zijner ambtsverrigting verhinderd werd, zich eenvoudig vervangen door den koetsier of den postiljon, die het te verbinden paar bij hem gebragt had.
Met betrekking tot zulk eene vervanging gebeurde het eens, dat eene Engelsche dame in een' der getuigen, die geroepen waren om de echtverklaring aan te hooren, welke zij voor den tolgaarder aan de Sark aflegde, haren gewezen koetsier herkende. Zij zag dezen getuige met onrustige schaamte aan, en riep toen, eenige stappen terugtredende: ‘Neen, nooit in tegenwoordigheid van dat mensch!’ Niets kon haar bewegen, te gedoogen, dat een man, die als koetsier in hare dienst gestaan had, getuige bij hare huwelijksvereeniging zijn zou; niets, zelfs niet het bidden van den geen, dien zij weldra gemaal wilde noemen. ‘Dan, Miss, kunt gij eenen snijder nemen, wanneer die u beter bevalt,’ zei de postiljon wiens gekwetste eigenliefde in den persoon van den koetsier thans de overhand kreeg boven den eerbied voor een' der doorluchtigste namen van Grootbrittanje, en die tusschen hem en eenen kleedermaker geenszins zulk eene wijde kloof zag, als wij tusschen eenen koning en eenen bedelaar erkennen. ‘Ja, laat het dan een snijder zijn!’ hernam de dame. Het toeval wilde, dat juist een kleedermaker bij de hand was. Deze gedroeg zich nu zoo gepast en geschikt, dat de tolgaarder hem tot zijnen vasten plaatsvervanger aannam. Thans zorgden ook de hoofden der drie andere etablissementen, naar het hun door hunnen ambtgenoot gegeven voorbeeld, om, gelijk wij gezegd hebben, insgelijks stedehouders aan te nemen.
| |
| |
Bij de geheimhouding, welke de huwelijkssluiters betrekkelijk hunne registers in acht nemen, is het niet mogelijk, het getal der echtverbindtenissen, die jaarlijks in de vier etablissementen gesloten worden, naauwkeurig op te geven; evenwel zal men denkelijk niet ver van de waarheid zijn, wanneer men aanneemt, dat, het eene jaar door het andere gerekend, 800 paren 's jaars aldaar vereenigd worden.
Wat het honorarium dier koppelaars betreft, hieromtrent bestaat er geene vaste bepaling. De genen, die met rijtuig komen, moeten, minst genomen, twee guinjes betalen; terwijl arme drommels voor de waarde van eenige glazen ale of whiskey getrouwd worden. |
|