Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1838
(1838)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijRaadgevingen van sir Walter Scott aan zijnen zoon, Kornet onder de Huzaren.De schrijver van het Lay of the last Minstrel en van Marmion, de dichter, dien byron op den top zijner figuurlijke piramide van de dichterbegaafdheden in Engeland geplaatst heeft, wenscht zich, in een' aan crabbe gerigten brief, geluk, dat niemand zijner kinderen de kiem van dichterlijk talent verraadt, en voegt er bij: ‘Ingeval een mijner zonen dergelijke geschiktheid en neiging had doen blijken, zou ik hem de noodwendigheid hebben doen inzien, om eenig vereerend beroep ter hand te nemen, ten einde in de zamenleving eene fatsoenlijker rol te spelen, dan die van bloot poëet.’ - ‘Letterroem,’ zeide hij dikwerf, ‘is eene schitterende pluim op den hoed, maar geen hoofddeksel, dat den schedel warm houdt.’ Zijne denkbeelden hieromtrent | |
[pagina 25]
| |
waren rijp overdacht en onverzettelijk; maar hij heeft dezelve niet op zijn gezin behoeven toe te passen: uit deszelfs boezem zag hij noch poëet, noch blaauwkousGa naar voetnoot(*) ontspruiten. Het opvoedingsplan, 't welk hij ten aanzien zijner kinderen had aangenomen, berustte, gelijk hij dit mede zelf verklaarde, op dezen zetregel: ‘Zonder moed, geen opregtheid; zonder opregtheid, geen deugd.’ Om nu dezen fundamentelen moed te ontwikkelen, kwam hem, even als aan de oude Perzen, geen middel geschikter voor, dan het paardrijden. Derhalve, zoodra zijne oudste dochter zich op een hitje in den zadel kon houden, werd zij zijne gezellin op zijne togten in het gebergte. Sir walter leerde zijnen kinderen vroegtijdig, over eenen val te lagchen, moediglijk hun ros in de gevaarlijkste waadplaatsen en door buiten hare oevers getredene beken te drijven. Hij had een' afschuw van kostscholen, en koos voor zijne dochters eene Gouvernante, meer achtingwaardig om hare godsdienstige beginselen, dan uitmuntende door de modebegaafdheden, welke men thans van die genen vordert, aan welke men zijne kinderen toevertrouwt. Ook de jongens hadden hun aandeel aan Miss miller's zorgen; maar, toen walter, de oudste zoon, oud genoeg was om met het Latijn te beginnen, nam de vader zelf op zich, hem daarin te onderwijzen. Vervolgens trad de jongeling in de hoogere school te Edimburg. De vaderlijke eigenliefde was meer bijzonder op hem gevestigd, hetgeen zich, bij de aristocratische vooroordeelen, waarvan walter scott nimmer teruggekomen is, ligtelijk begrijpen laat. ‘Het is om den wil van mijnen zoon walter,’ leest men in zijne brieven, ‘dat ik bewilligen zou mij tot Baron te laten maken, omdat een titel bij de armee zoo wèl klinkt.’ De erfgenaam van Abbotsford had, namelijk, het beroep der wapenen gekozen. Dit besluit speet den vader wel eenigzins, daar hij, niet minder gesteld op het wezenlijke dan op het schitterende, eerst gedacht had, hem de veel voordeeliger loopbaan van het regtersambt te doen intreden. Maar van den anderen kant had hij, ofschoon een aartsvaderlijk leven leidende, altijd den krijg bemind. ‘Van mijn vijfde jaar af,’ schreef hij aan een' zijner vrienden, ‘heeft aan- | |
[pagina 26]
| |
houdend een kavallerie-regement in mijn hoofd gemanoeuvreerd;’ en gedurende de lange ziekelijkheid van zijnen kindschen leeftijd gaf hem niets zoo veel genoegen, als het bestuderen der krijgskunst. Daarenboven, had hij niet de Lady of the Lake geschreven, om in staat te geraken een nieuw paard te koopen, ten einde daarmede in de schutters-kavallerie te kunnen figureren,Ga naar voetnoot(*) tijdens het kamp van Boulogne, en toen overal, door geheel Grootbrittanje, die burgerbenden in de weer waren, welke pitt zich zoo kluchtig verbonden had niet buiten het rijk te zullen doen dienen, behalve in de omstandigheid van eenen inval? Tot officier in de vrijwillige kavallerie benoemd, was scott gedwongen geweest, aan den dicht- en krijgslievenden Sheriff te herinneren, dat de wet hem verpligtte, ten minste vier maanden binnen den kring van zijn regtsgebied te wonen. Eindelijk, zoo als hij zelf dit aan southey zeide, hij kon zijnen zoon niet laken, deze loopbaan ingeslagen te hebben, daar zijn manke been alleen hem verhinderd had hetzelfde te doen. Overigens zullen wij zien, hoe hij zelf het besluit van zijnen zoon beoordeelt. | |
Aan Mistriss Maclean Clephane, van Torloisk.Abbotsford, 15 Julij 1819.
Ik heb, om uwen lieven brief te beantwoorden, de reis van mijnen zoon walter afgewacht, die naar zijn regement, het 18de Huzaren, vertrekt. De loopbaan, welke hij gekozen heeft, is voor hem geschikt, want hij is van een kalm, maar zeer vast karakter; hij houdt veel van wiskunde en statistiek, is een uitmuntend rekenaar, en bezit een helder verstand en goede inborst. Voeg hierbij een voordeelig uiterlijke, goede manieren, veel behendigheid in het paard- | |
[pagina 27]
| |
rijden en in alle andere ligchaamsoefeningen, eindelijk een gezond gestel, en ik moet mij zeer bedriegen, of dit levert de stof tot eenen goeden militair. Mijne zelfzuchtige wenschen hadden hem tot de regterlijke loopbaan bestemd; maar men moet erkennen, dat hij tot dat vak in het geheel geene roeping had; hem ontbraken de slimheid en scherpte van geest, die noodig zijn, om in dat beroep opgang te maken. Alles is dus ten beste uitgevallen; behalve dat ik mijnen koddebeijer en den togtgenoot verlies, die mij steeds bij mijn rijden en wandelen verzelde. Doch, zoo moet het altijd in de wereld gaan: de jongen moeten het nest uit, om op eigene wieken te leeren drijven. | |
Aan den Heer John Ballantyne.Ga naar voetnoot(*)Walter heeft ons gisteravond verlaten, en zal te Londen zijn, wanneer deze brief u bereikt: de arme jongen moet veel hebben van eene koe, die voor het eerst in eene straat komt, gelijk ons Schotsche spreekwoord zegt; gij zult hem bij Miss dumergue vinden; eilieve, ga toch eens bij hem, en help hem koopen, wat hij noodig heeft.
Ballantyne deed, wat hem verzocht was; maar, naar 't schijnt, gingen de inkoopen scott's begrooting aanmerkelijk te boven, want eene week daarna schreef hij aan zijnen correspondent: ‘Mijn waarde john! Ik ontving uwen brief met de rekening van walter's optuiging; eene rekening, welke mij allerafschuwelijkst buitensporig voorkomt; maar er is niets anders aan te doen, dan zich te onderwerpen. Strikt genomen, zijn het alles dingen, welke hij niet wel ontberen kan; maar hoe drommel kunnen zij zulk eene som beloopen? Nu, dit is het geheim der heeren snijders. Men zegt, dat er negen snijders vereischt worden om éénen man te maken; maar zeker, één is genoeg om iemand aan den bedelzak te helpen. Kunt gij te Londen eenig meer geld voor mij bijeenbrengen, zoo verzuim dit niet. Mijne kas is ledig, tot op het in 't licht komen van Ivanhoe. | |
[pagina 28]
| |
P.S. Ingesloten zult gij verscheidene aanbevelingsbrieven vinden, ten behoeve van den ci-devant Laird van Gilnockie’ (een spotnaam van den jongen walter.)
Wij willen hier nog twee dier aanbevelingsbrieven laten volgen, in welke zich de dubbele verdienste vereenigt, dat zij kort en geestig zijn. | |
Aan Miss Edgeworth, te Edgeworth-town.Abbotsford, 21 Julij 1819.
Mijne waarde Miss edgeworth! Deze brief zal u geworden, tevens met eene tweede uitgaaf van walter scott, in groot formaat, zoo als de boekverkoopers spreken, in marokijnen band en op allerlei wijzen getooid en opgesierd, maar niettegenstaande dat alles misschien voor de letteren minder opmerkenswaardig, dan de oudere oorspronkelijke editie. Om met andere woorden en min verbloemd te spreken, de lange Huzaren-kornet, welken deze tegenwoordige bij u zal binnenleiden, is mijn oudste zoon, die ons verlaten heeft, om zich bij zijn regement in Ierland te vervoegen. Ik heb hem aanbevolen (eene aanbeveling overigens, welke zijn eigen wensch overbodig zou maken) geene gelegenheid te verzuimen om uwe kennis aan te kweeken; als zijnde het schoonste voorregt, hetwelk mijne betrekking tot de letterkunde hem verschaffen kan, dat, van bij naam onder goeden en wijzen bekend te zijn. Steeds heb ik den toegang bij lieden van verdiensten en begaafdheid als het onwaardeerbaarste gedeelte der prerogatieven van een' letteroefenaar beschouwd. Het zal u dus niet bevreemden, dat ik mijnen zoon aan dit voorregt deel heb willen geven. Ik weet niet, bij het onzekere van mijns zoons bewegingen, wanneer dit schrijven in uwe handen geraken zal; maar, waar en wanneer het u ook geworde, het komt, mijne waarde Miss edgeworth, van den opregtsten der bewonderaars van uw talent. | |
Aan Matthew Weld Hartstonge, Esq. in Molesworth-straat, Dublin.Mijn waarde Heer! Allergelukkiglijkst is God mercurius uit den hemel gedaald onder de gedaante van het ka- | |
[pagina 29]
| |
millekruid, om mij in dezen dignus vindice nodusGa naar voetnoot(*) bij te staan, en voor het oogenblik loopt de machine weder tamelijk wel. Ondertusschen begint mijn kroost de wereld in te treden. Mijn zoon walter (herinnert gij u nog, hoe ik eens in het slijk van het Cauldshiel bijna steken bleef, omdat ik zijn fregatscheepje voor het verongelukken wilde behoeden?) is thans een kornet van zes voet twee duim lang in uw 18de regement Iersche Huzaren. Tegenwoordig ligt het regement te Cork, van waar het zeker te Dublin garnizoen zal gaan houden. In dat geval zult gij uwen ouden vriend wederzien met een verjongd gezigt, tot de ooren toe in het pelswerk, pluimen geen gebrek, en versierd met knevels naar de laatste sneê. Ik heb hem op het hart gedrukt u te gaan zien, wanneer hij verlof kan krijgen, of wanneer de behoefte van de dienst hem naar Dublin mogt roepen. Zijn vertrek laat hier eene leegte, vooral voor mij, wiens medgezel, koddebeijer en ik weet niet wat al hij geweest is. Wanneer men eigene krachten en gezondheid verloren heeft, is er niets zoeter, dan onder zijn oog eenen zoon, rijk in beide, te zien bloeijen. Denk hieraan, vriendlief! en daar gij genoeg aandoenlijkheid en goedheid van hart bezit, om een goed meisje gelukkig te maken, zoo huw, nu gij nog jong zijt, en verzamel u dus, tegen de dagen van uwen ouderdom en van uw levensverval, de schatten van huiselijk geluk! Wat ook wijsgeerige albedillers zeggen mogen, er is veel goeds in het leven; maar het best, dat men er, na een geweten zonder wroeging, die onmisbare voorwaarde tot alle genoegen, In kan smaken, is de kalme genieting der huiselijke genegenheden, welke ons ons eigen geluk doen gevoelen, verhoogd door dat der geliefde wezens, die ons omringen, enz. enz.
Ziehier nu de brieven, welke walter scott aan den jongen kornet schreef. De lezer zal zich, even als wij, niet genoeg verwonderen kunnen over de teedere zorgvuldigheid van walter voor zijnen zoon, over de tot in het | |
[pagina 30]
| |
kleine gaande omstandigheden, waarmede hij zich bemoeit, over de naïveteit zijner aanbevelingen, den eenvoudigen en vrolijken toon zijner brieven, maar bovenal over de goedhartigheid zijner huiselijke wijsbegeerte. | |
Aan den Kornet Walter Scott, 18de Reg. Huzaren, te Cork.Abbotsford, 1 Augustus 1819.
Waarde walter! Met blijdschap verneem ik, dat gij wèl en behouden uw gastvrij kwartier in Piccadilly bereikt en uwe kleine verrigtingen snel en goed ten einde gebragt hebt. Gij zult uit handen van john ballantyne, aan wien ik dezelve toezend, een pak met brieven van aanbeveling erlangen. Gisteren heb ik een' allerliefsten brief van uwen Kolonel ontvangenGa naar voetnoot(*). Een uur vroeger zou dat schrijven ons verscheidene uitgaven te Londen bespaard hebben; maar, laat ons daar niet verder aan denken. Gij zijt thans meer dan volledig van alle bijbenoodigdheden uwer uniform voorzien; draag er de uiterste zorg voor, want het zou veel kosten, dezelve te vernieuwen. Kolonel murray schijnt zeer gunstig voor u gezind. Het is, naar men mij zegt, een ernstig, in zich gekeerd man; werkelijk is die ingetogenheid een der karaktertrekken zijner familie. Wees hierom des te oplettender op hetgeen hij u zeggen zal. Beijver u, met opregtheid en hartelijkheid, de vriendschapsbetooningen, welke hij u doen mogt, te beantwoorden. Zoo gij van den eenen kant te bedeesd zijt, en hij van den zijnen te achterhoudend, zoudt gij het voordeel van zijnen raad ontberen; iets, dat mij zeer zou spijten. Ik zal mij, in hetgeen ik u jaarlijks moet toeleggen, door zijne meening laten leiden. Hij maakt het beding, dat gij slechts twee paarden moet hebben, en, onder geen voorwendsel hoegenaamd, eene kabriolet houden. onder geen voorwendsel hoegenaamd, eene kabriolet houden. Reeds van ouds weet gij, welk een' afkeer ik heb van die mode, om zich in een rijtuigje te laten rondsjokken, wanneer men een goed paard heeft en in staat is het te berijden. Het is eene geldspillende dwaasheid, welke men | |
[pagina 31]
| |
overlaten moet aan de lieden met Engelsche beurzen. Dus geen kabriolet, wat ik u bidden mag! Wees zeer omzigtig bij het koopen uwer paarden. De Kolonel, naar ik zie, is uit kieschheid huiverig, u bij dien aankoop regtstreeks behulpzaam te zijn; zekere lieden, gelijk hij wèl zegt, maken van paardenvleesch een handelsvoorwerp, en noch zijn pligt, noch zijn karakter duldt, dat hij zich met iets dergelijks inlate. Maar hij zal zorg dragen, dat gij geen paard koopt, hetwelk ongeschikt tot de dienst mogt zijn, daar alle door den Kommandant onderzocht moeten worden, of zij voor zijn wapen gepast zijn. Waarschijnlijk zal hij u in de zaak ook nog wel eenigen raad geven. Bedien er u van; want naar allen schijn zult gij dien wel behoeven. Wat mij betreft, ik heb reeds bij voorraad, uit eigene ondervinding, u twee dingen voor te preken: 1o. Koop nimmer een oud paard, hoe wèl het er ook moge uitzien. Ontwijfelbaar heeft het dienst moeten doen, en zal er binnen weinige jaren niet meer toe in staat wezen. 2o. Koop liever een paard, dat eenigzins mager is, dan hetgeen al te zeer in het vleesch zit; in het eerste geval kan men beter over al deszelfs deelen oordeelen. Nooit zou ik een paard willen hebben, dat ouder dan zes jaren was. Nog één gevaar kunt gij loopen, te weten van den kant van roskenners onder uw korps, die zich, kwanswijs om u dienst te bewijzen, van hunne reeds volleerde paarden zullen willen ontdoen. Mistrouw al zulke dienstvaardigheid. Een paard, dat geen gebrek heeft, leert de manoeuvres in zeer korten tijd, en gij zijt een te goed ruiter, om een paard te behoeven, dat de manege geleerd heest. Zoek rondom u; zoek vooral op het land. In Munster worden, zonder veel moeite, uitmuntende paarden aangefokt. Kortom, veel beter is een leerzaam jong dier, dan een reeds afgereden regementsknol. Waarschijnlijk zult gij te Cork blijven, tot dat gij den loop van de dienst geleerd hebt; waarna gij vermoedelijk in de buiten-kantonnementen verlegd zult worden. Ik behoef u niet te zeggen, hoeveel gewigts ik er aan hecht, dat gij de talen, wiskunde enz. blijft beoefenen. Te verliezen, wat gij verkregen hebt, zou u later stof tot gedurig naberouw geven. Gij zijt in bezit van uitmuntende aanbevelingsbrieven; het is uwe zaak nu, daarmede uw voordeel te doen. Uw naam kan u hierin misschien van nut zijn; dit is een | |
[pagina 32]
| |
voorregt, maar hetwelk men met bescheidenheid en gepastheid moet gebruiken. Uwe zusters zijn, na uw vertrek, zeer neerslagtig gebleven; anna heest zenuwtoevallen gehad, die eenige dagen hebben aangehouden. Met charles' vrolijk gesnap was het ook gedaan. Papa en Mama zagen er peinzend en bezorgd uit. Denk echter daarom niet, dat gij een persoontje van veel aanbelang zijt; want zelfs om de gewigtigste personaadjen treurt men niet lang, en, om eens het bekende liedje te parodiéren: Zon en maan beschijnen de straten,
Dauw en regen besproeijen het veld,
Even als toen onze jeugdige held
's Vaders huis nog niet had verlaten.
Eene hoop strekt ons tot troost; te weten, dat gij in de door u gekozene loopbaan slagen zuit. Schrijf mij, of er onder uw korps officieren eenige welonderwezene lieden gevonden worden; ik durf echter niet verwachten, dat gij hen op het eerste gezigt onderscheiden zult. Wees jegens ieder wellevend en vriendelijk, tot dat gij diegenen zult hebben uitgevonden, die uwe vriendschap inderdaad verdienen. Schrijf mij, op hoeveel uwe paarden u te staan zullen komen, enz. Uwe uitrusting zal ons vrij wat kosten; ik hoop gij zult gevoelen, hoe noodig omzigtigheid en eene vereerende spaarzaamheid zijn, welke laatste voornamenlijk bestaat in het nalaten van alle overtollige uitgaven, zelfs dán, wanneer men genoeg bij kas is, om zich dezelve te veroorloven. Nog eenmaal, toon u oplettend jegens Kolonel murray en deszelfs echtgenoote. - Ik hoor spreken van sterfte onder de hazelhoenders; ongetwijfeld verknijzen zij zich, omdat hun jager vertrokken is.
Uw liefhebbende Vader. | |
7 Augustus 1819.Waarde walter! Gaarne zou ik eens vernemen, hoe gij het onder uwe nieuwe kameraden al maakt en waarmede gij uwen tijd doorbrengt. Ongetwijfeld zal, gedurende de eerste maanden, het exerceren en de manege het grootste gedeelte van uwe ochtenden wegnemen; maar evenwel reken ik er op, dat gij het teekenen, de talen enz. niet geheel uit | |
[pagina 33]
| |
het oog verliezen zult. Gij kunt u niet verbeelden, hoe groote vorderingen men, in welken tak van kennis het ook zij, kan maken, wanneer men er regelmatig eenigen tijd daags, al was het slechts een half uur, aan toewijdt. De gewoonte, om al onze oogenblikken tot het een of ander te besteden, wordt gemakkelijk genoeg verkregen; maar nog gemakkelijker went men zich het lanterfanten aan. Haast u niet te zeer, om naauwen omgang met officieren van uw korps aan te gaan. Gun u den tijd om te onderzoeken, wie hunner de meeste achting genieten, en daarvan een deel op hunne vrienden kunnen doen terugkaatsen. Zelden zijn diegenen, welke zich het meest beijveren om te behagen, het waardigst gekend te worden. Beantwoord nogtans de beieefdheden, welke men u bewijst, terstond en minzaam. De Italianen hebben een spreekwoord; en ik hoop niet, dat gij de lessen van den armen pierrotti zoo verre vergeten zult hebben, dat gij dit spreekwoord niet verstaan zoudt: Volto sciolto e pensieri strettiGa naar voetnoot(*). Niets verpligt ons, de lieden te laten zien, wat wij in den grond van hen denken; en die terughouding is des te verstandiger, daar gij, naar alle waarschijnlijkheid, menigmaal van uw eerste oordeel zult moeten terugkomen. Ik zou zeer wenschen, dat gij van een' goeden bediende voorzien waart. De meeste Ieren van dien stand zijn knapen, die drinken, stelen en liegen, dat het een' aard heeft. Kwam u de eene of andere Schot onder de hand, daaraan zoudt gij meer hebben. Zeg mij eens, hoe stelt gij het met uwe tafel? Ik weet, dat het geene uwer gewoonten is, veel te drinken; maar hoed u, u te gewennen dagelijks wijn of sterken drank te gebruiken, al ware het dan ook slechts in kleine hoeveelheid: dit vernielt eindelijk de krachten van de maag, en de uwe is bij erfenis niet sterk. Ik geloof, dat de arme Hertog van buccleugh de eerste kiem der ziekte, die hem vóór zijnen tijd heeft weggerukt, opgedaan had in de onmatigheden der tafel, waardoor het regement van villaz zich zoo berucht gemaakt heeft; en ik zelf moet, schoon met droefheid en schaamte, nogtans tot uwe waarschuwing, u zeggen, dat de, in mijne jeugd zoo algemeene, gewoonte, om wijn te drinken, eene der voornaamste oorzaken is, hiervan ben ik overtuigd, van mijne zoo | |
[pagina 34]
| |
kwellende maagpijnen. Ik zou u eer raden, bij voorkomende gelegenheid, eene geheele flesch te drinken, dan dagelijks een half pintje met den elleboog op de tafel.
P.S. Geef steeds de dagteekening op van dien mijner brieven, welken gij beantwoordt. Schrijf mij, voor het overige, alles, wat u door het hoosd komt. Het is een voorregt, 't welk de groote bengels van jongens bezitten, wanneer zij eenmaal het ouderlijke huis verlaten hebben, dat zij hunne Papa's nimmer vervelen door de lengte der bijzonderheden, welke zij hun schrijven, het onderwerp moge zijn wat het wil. | |
Aan denzelsden.Abbotsford, 13 Augustus 1819.
Lieve walter! Ik ben uwen Kolonel ten uiterste verpligt voor al de moeite, welke hij zich om uwentwille gegeven heeft. Hij moet den brief ontvangen hebben, welken ik hem, veertien dagen geleden, onder couvert van den Heer freeling, geschreven heb, en wàarnevens mede een pak brieven voor u ingesloten was. Ik nam de vrijheid hem zijnen raad te vragen omtrent hetgeen ik u behoor toe te leggen. Gij kent mijnen toestand en den uwen volkomen. Ik wil, dat gij het goed hebt, maar kan noch wil in geenerhande overdadigheid voorzien. Ik zeg dit om uw eigen belang, niet uit eenige gehechtheid aan het geld, dat ik, misschien ten onregte, nimmer veel geacht heb. Mij dunkt, dat gij, u zelf tot Kolonel murray wendende, zijnen raad te dezen opzigte zoudt kunnen erlangen. Ik reken genoeg op uwe braafheid en genegenheid mijwaarts, om vertrouwen te stellen in de opgave der som, welke gij mij doen zult. Middelerwijl, want het paard moet niet sterven terwijl het hooi groeit, zend ik u een bon van 50 pond st. op rekening uwer jaarlijksche toelage. Uw kwartiermeester zal geene zwarigheid maken, u het bedrag der adsignatie uit te betalen; ten minste ik denk het niet: gij zult alsdan slechts het briesje behoeven te endosseren, dat is uwen naam er achter op te schrijven. Ik raad u eene juiste rekening te houden, én van het geld hetgeen gij ontvangt, én van hetgeen gij uitgeeft. Koop u een aanteekeningsboekje, zoo als men die gelijnd en vol- | |
[pagina 35]
| |
komen gereed verkoopt, met afzonderlijke kolommen voor ponden, schellingen en stuivers. Teeken op al wat in uwe kas komt en wat er uit gaat. Wordt het boekje wél gehouden, dan is het saldo steeds hetgeen gij in kas hebt. Wat uiterst kleine uitgaven betreft, die kunt gij in eens bij elkander opteekenen. Deze manier zult gij zoo aangenaam als nuttig vinden. Juist rekenen is daarenboven voor den soldaat, die in zijn beroep fortuin wil maken, onvermijdelijk noodig: alle krijgsbewegingen berusten op de berékening van tijd, getal en afstand.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|