De Lof der Schilderkunst. Cantate. Door J. van Harderwijk, Rz. Muzijk van W. Hutschenruyter. Te Rotterdam, bij H.W. van Harderwijk. 1838. In gr. 8vo. 12 Bl.
In betrekking als Voorzitter van het schilderkundig Genootschap: Hierdoor tot hooger en Arti Sacrum, te Rotterdam, vervaardigde de Heer van harderwijk deze Cantate, opgevoerd in de eerste Algemeene Vergadering, ter gelegenheid der Inwijding en Prijsuitdeeling des Genootschaps, op den 4 October 1.1.; en Recensent, die hier meer als Referent optreedt, heeft dezelve met genoegen gelezen. Teregt mogt de Dichter het koor doen aanheffen:
Stroomt zangen, uit de ziel gevloten!
Bezielt ons, zet ons hart in vlam:
Muzijk en kleur zijn zusterloten
Van d' eig en grond en moederstam.
en verkrijgt den angeslagen toon op eene waardige en welluiderde waarheid et geheele Dichtstuk door, vol. Het is zoo: wij vinden hier, wel is waar, niet zulke hoogdravende of diepzinnige passages, die door sommigen voor echte poëzij worden verklaard, doch waarbij het gezond maar eenvoudig menschenverstand dikwerf moet vragen: raad! raad! wat is dat? maar in stede dat wij, met de Aristarchen van deze dagen, dien eenvoud der waarheid in het werk van den Heer van harderwijk zouden berispen, zoo verkrijgt hetzelve daardoor, in het oog van den Letteroefenaar, eene des te hoogere waarde. Het is ons wel niet onbewust, dat ook de oude Letteroefenaar, bij de bedoelde Heeren, onder het oordeel der verwerping is liggende; dan hij weet tevens, dat de hocus pocus, die er van tijd tot tijd, op en in den omtrek van den Nederlandschen Zangberg, gemaakt wordt, de goede lieden, op welke die Heeren zoo laag nederzien, zoodanig begint te vervelen, dat er verscheidene Leesgezelschappen bestaan, die geene Dichtbundels en andere producten uit de