Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1838
(1838)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGeschiedenis der aardrijkskundige Ontdekkingen, zoo te land als ter zee, van de vroegste tijden af tot op heden. Door W. Cooley. Iste Deel.(Vervolg en slot van bl. 648.)
De tweede Afdeeling bevat de Aardrijkskunde der Middeleeuwen. Zij vult de grootste helft van het boekdeel, en, schoon zij alle de tegenstrijdige berigten dier diep onkundige eeuwen niet tot volkomene overeenstemming en duidelijkheid brengt, zoo scheidt zij nogtans met scherpzinnige juistheid veel waars uit het valsche af. Jornandes, Bisschop van Ravenna, gaf kostbare narigten over de landverhuizingen der Gothen en Hunnen. Cosmas, een Egyptische monnik, bereisde Ethiopië en misschien Indië. De uitgebreidheid van het rijk der Khalifen gaf gelegenheid tot het ijverig beoefenen der aardrijkskunde door de Arabieren. Men kan de resultaten daarvan bij dit volk moeijelijk nagaan, deels wegens het fabelachtige en weinig zamenhangende hunner berigten, deels wegens den bij hen zoo gewilden vorm van woordenboeken. De Schrijver geeft er echter een uitnemend overzigt van, gelijk mede eene naauwkeurige opgave van de, ook door den beroemden ritter, als hoogst belangrijk geprezene reizen door Azië, Europa en Afrika, van eenen man met eenen vreeselijken naam: abou-abd-mohammed-ibn-abdallah-ellawati, bijgenaamd ibn-batouta. Is hetgeen men er van bezit zoo gewigtig, wat moet dan niet het oorspronkelijke geweest zijn, waarvan men nog enkel de verkorting van een uittreksel heeft! Na het fraaije verslag dier (ten deele avontuurlijke) reis liggen de ontdekkingen der Noormannen aan de beurt. Alfred de Groote zond twee hunner, other en wulfstan, op ontdekkingen uit. De eerste beschreef de kusten der Witte en Oostzee; de ander Pruissen en Esthland. De kennis van Ierland, Groenland en andere eilanden werd door verschillende reizigers uitgebreid, waarvan vele berigten door oude IJslandsche kronijken worden medegedeeld, die, kan men ze niet onbepaald vertrouwen, toch niet enkel onwaar- | |
[pagina 675]
| |
heden zullen behelzen. In het algemeen waren de Noormannen in de Middeleeuwen groote zeevaarders voor dien tijd. Dat hun Winland of het eiland Newfoundland of de vaste kust van Noord-Amerika was, schijnt niet ontkend te kunnen worden. Zij ontdekten die dus bijna vijf eeuwen vóór columbusGa naar voetnoot(*). Gelijk in onze eeuw afgelegene landen, zoo werden in de Middeleeuwen vele gedeelten van Europa meer bekend door de pogingen van Zendelingen tot uitbreiding des Christendoms, waartoe ook de veelvuldige bedevaarten het hare hielpen toebrengen. Ook begon men zich toe te leggen op het vervaardigen van landkaarten, die, ja, er somtijds naar zijn, maar nu en dan toch eenig licht geven in de dikke duisternis. Van grooten invloed was op de aardrijkskunde in de latere Middeleeuwen de opkomst van het gebied der Mongolen onder gengiskan (dzingis-Chan, d.i. groot Opperhoofd). Vooral komt de gezantschapsreis van carpini hier in aanmerking. Hij levert veel goeds; terwijl zijne fabelen gelukkig van dien aard zijn, dat men ze voelen en tasten kan. De reizen van willem van ruysbroek en van haito den Armeniër naar den hoofdzetel der Mongolen verdienen en bekomen een afzonderlijk hoofdstuk. Beider berigten dragen veel tot de aardrijkskunde van dien tijd bij. Ook het toenmaals magtige Venetië leverde daartoe niet weinig bouwstof. Matteo en vooral marco polo | |
[pagina 676]
| |
doorreisden een groot gedeelte van Azië, (zelfs China en Japan) gelijk ook den Indischen Archipel. Hunne berigten onderscheiden zich door naauwkeurigheid, duidelijkheid, en over het geheel door geloofwaardigheid, vooral ook door het vermelden der voortbrengselen van de bezochte landen. Cooley zegt niet te veel, wanneer hij schrijft: ‘Marco polo is teregt de schepper der nieuwere aardrijkskunde van Azië genoemd. Van alle reizigers, die het Oosten vóór de zestiende eeuw bezochten, is hij verreweg de meest beroemde en geachte. Naarmate de wetenschap toeneemt, rijst ook zijn roem, door de tallooze blijken zijner naauwkeurigheid en waarheidsliefde. Zijne tijdgenooten beschuldigen hem van overdrijving, althans omtrent China. Maar de tijd, en eene betere kennis van het Oosten, hebben getoond, dat hij naauwgezet verhaalt hetgeen hij zelf heeft gezien; maar dat zijne ligtgeloovigheid gelijk stond met zijne waarheidsliefde, en dat hij geene enkele der ontelbare fabelen in zijn verhaal heeft verdicht, maar dat hij, gelijk herodotus, met dezelfde getrouwheid verhaalt hetgeen hij gezien en van anderen heeft gehoord.’ De zendelings- en handelsreizen van monte-corvino, oderic van portenau, pagoletti, barbaro, paschalis en anderen bevatten wel minder belangrijks, doch mogen niet geheel onopgemerkt worden gelaten. Het leugenboek van john mandeville, waarmede wij hier voor het eerst kennis maakten, wordt, naar het schijnt volgens verdienste, gegispt. Van meer belang zijn de landreizigers der vijftiende eeuw, onder welke de eerste plaats toekomt aan ruy gonzales de clavijo, een' Spanjaard, die op last van hendrik III, Koning van Kastilië, in 1403 eene gezantschapsreis ondernam naar het hof van timur-Bey. Minder beteekende voor de aardrijkskunde de reis van een gezantschap, door mirza-shah-rokh, Koning van Perzië, naar China gezonden in 1419; omtrent welke meest opmerkelijk is, dat zij door eenen Nederlander, den beroemden nicolaas witsen, het eerst is bekend gemaakt; waarbij de overzetter gevoegd heeft de reis van josaphat barbaro en ambrosio contarini, die, 1471-1474, naar den Perzischen Koning usum-kassan afgezonden werden. Ook maakt hij, in een bijvoegsel, opmerkzaam op de reizen en ontdekkingen van den Venetiaanschen Edelman piëtro quirini naar het Noorden van | |
[pagina 677]
| |
Europa (1431). Ten aanzien der vermelde gezantschapsreizen moeten wij evenwel aanmerken, dat voor het doel, waartoe zij in dit werk worden aangehaald, wel wat veel in de bijzondere lotgevallen der reizigers wordt getreden. Eindelijk wordt met de vermelding der uitvinding van het kompas, (die, als reeds vroeger bekend, aan flavio giojo ontzegd wordt) van eenige vroegere ontdekkingen der Portugezen, inzonderheid op de Afrikaansche kusten, en vooral van de ontdekking en omzeiling van Kaap de goede Hoop door vasco de gama (1499) dit Deel besloten; vangende het volgende aan met de ontdekking der nieuwe wereld, die den grooten handel geheel verlegd, en aan de eigenlijke zeevaart, (in onderscheiding van kustvaart) behoudens vroegere kleine uitzonderingen, dien grooten stoot gegeven heeft, welke nog in onze dagen voortduurt. Na dit zoo beknopt mogelijk verslag van den gewigtigen inhoud van dit Deel, zullen wij wel naauwelijks ons oordeel over hetzelve bepaaldelijk behoeven te uiten. Het ontleent, inzonderheid voor eene natie als de onze, geen gering belang daarvan, dat het niet het minst uit een handelkundig oogpunt schijnt geschreven te zijn, althans dat de Schrijver in dit gedeelte van zijnen arbeid zoo uitvoerig is geweest, dat dit eerste Deel bijkans eene Geschiedenis van den Koophandel der Ouden en van de Middeleeuwen zou kunnen heeten. Dat de wijze van bewerking hier en daar in biographie der reizigers overgaat, ligt in den aard van het onderwerp, en is dan ook noch hinderlijk, noch van het doel des werks te zeer afleidende. Over het geheel is het midden bewaard tusschen te groote beknoptheid en te breedsprakige uitvoerigheid. Op sommige punten, b.v. het belang der Kruistogten voor de aardrijkskunde, mogt men misschien niet zonder reden eenige meerdere ontwikkeling hebben begeerd. Als eene meer belangrijke bedenking laten wij gelden de onvoldane begeerte, die meermalen onder de lezing bij ons opkwam, naar kaarten; ten deele opdat men te gemakkelijker zou hebben kunnen volgen de beschrevene reistogten, en ten deele omdat men aldus de resultaten van des Schrijvers onderzoek met éénen blik voor zich hadde gehad. Het verschil der namen maakt de hedendaagsche kaarten meestal onbruikbaar; ook wenschten wij geene gelijk de landen zijn, maar gelijk men ze zich in de behandelde tijdvakken schijnt te hebben voorgesteld. Eene kaart b.v. van Europa vol- | |
[pagina 678]
| |
gens herodotus zou er als landkaart vrij wonderlijk uitzien; maar zij zou inëens een overzigt geven van hetgeen bekend en onbekend was, en van de gedaante, onder welke men zich het eerste voorstelde, des te nuttiger, vermits zich de verbeelding nu onder het lezen eene goede landkaart voorstelt en daardoor onwillekeurig verwarring veroorzaakt. De vertaling wordt door den naam des bekwamen Hoogleeraars van kampen, schoon op den titel niet genoemd, genoeg aanbevolen. Hij heeft haar hier en daar doorvlochten met bijvoegselen, en verrijkt met aanteekeningen, die er de waarde van verhoogen. Met veel oordeel heeft hij hier en daar het een en ander weggelaten, gelijk onder anderen een geheel hoofdstuk over de fabelachtige aardrijkskunde der Hindoes, en eene - meest taalkundige - uitweiding over de Sindiërs. Minder onbepaald prijzen wij het, waar hij des Schrijvers gissing omtrent den oorsprong der oostelijke Kimmeriërs, die hem geheel ongegrond voorkomt, heeft weggelaten. De Lezer blijve vrij in het aannemen of verwerpen; maar de Vertaler stelle er hem toe in de gelegenheid. Doch dit in het voorbijgaan, en geenszins tot verkleining der waarde van den arbeid, door den ijverigen Hoogleeraar aan dit werk besteed. Enkele misstellingen zijn over het hoofd gezien. Jes. XI voor XL, bladz. 8, is eene drukfout, gelijk ook Sanskritschaima voor Sanskritsch aima, bladz. 59, beide not., en ruw menschenvleesch voor raauw, bladz. 158. Bladz. 34 staat: ‘Homerus, aan wiens bestaan in de achttiende en negentiende eeuw men getwijfeld heeft,’ voor: ‘aan wiens bestaan men in de’ enz.; en bladz. 128 staat van ptolemeus, dat er ‘verscheidene eeuwen verliepen, eer eratosthenes dacht, om de ligging der plaatsen door graden der breedte te bepalen, en toen ook dit was geschied, gingen er nogmaals drie eeuwen voorbij, eer ptolemeus ook de graden der lengte bepaalde’; nadat bladz. 90 gezegd was, dat eratosthenes de eerste was, die lengte en breedte bepaalde. Doch op zulke kleinigheden willen wij niet langer hechten. Tegen de geloofwaardigheid van het verhaal der reis van de gebroeders zeno, bladz. 229 volg., hadden wel mogen berinnerd zijn de klemmende bedenkingen van Prof. sommer, Tafereel van het Heelal, D.V. bl. 345 volg. Wij hopen het tweede Deel van dit werk spoedig aan te | |
[pagina 679]
| |
kondigen, en in de gelegenheid gesteld te worden, om het de beide laatste (die, naar wij meenen, reeds het licht zien) insgelijks te doen. |
|