Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1838
(1838)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Lotgevallen van de Familie Walstruik, of Nederland gedurende eene halve Eeuw. Oorspronkelijke Roman. Door J. de Quack. II Deelen. Te Amsterdam, bij J.C. van Kesteren. 1838. In gr. 8vo. 653 Bl. f 6-:Eischt de aard van dit tijdschrift, dat wij onze lezers bekend maken met het meeste, hetwelk de Nederlandsche drukpers als lectuur voor den beschaafden stand oplevert, zoo | |
[pagina 662]
| |
zijn wij daardoor tevens genoodzaakt, al dikwerf ons bezig te houden met het aankondigen en beoordeelen der menigvuldige voortbrengselen van vreemden bodem, die door onze vertalende landgenooten in een Nederlandsch gewaad worden gedost. Ongaarne zien wij de pogingen mislukken van zoodanige Schrijvers, die er naar trachten, om oorspronkelijke werken in onze taal te leveren; telkens verheugt het ons daarentegen, wanneer wij onder de papieren kinderen, die ons aangeboden worden, eenen telg aantreffen, die zijne afkomst niet verloochent en dezelve tot eer verstrekt. Waar de geest van een werk echt vaderlandsch is, daar zal de liefde tot het vaderland, bij den anders gestrengen, maar vaderlandschen Recensent, menigte van letterkundige zonden bedekken. Wat het werk, hetwelk wij thans aankondigen, betreft, willen wij onze lezers niet van het genoegen, dat wij zelve smaakten onder de lezing, berooven, door eene opgave van den inhoud van dezen Roman. Daardoor toch gaat het verrassende der ontknooping verloren. De lotgevallen van de familie walstruik zijn van dien aard, dat zij de belangstelling van den lezer op eene aangename wijze bezig houden. De gebeurtenissen, in ons vaderland voorgevallen gedurende het tijdvak eener halve eeuw, van 1781 tot 1831, worden op eene onderhoudende wijze voorgesteld. Onder het lezen herinnerden wij ons hetgeen wij reeds als kinderen uit den mond van onze ouders en der vaderlandsche helden zelve hoorden verhalen over den zeeslag bij Doggersbank. Nogmaals zagen wij voor ons de Franschen van 1795, de Anglo-Russen van 1799, en het kortstondige Koningschap van lodewijk napoleon. Wij wijdden eene weemoedige herinnering aan 's lands diepe vernedering gedurende onze inlijving in het Fransche Keizerrijk, en genoten nogmaals de vreugde over 's lands herstelling in den rang der onafhankelijke Staten, en over de gebeurtenissen, die dienstbaar waren, om ons gedurende de laatste acht jaren bij het genot van onze voorregten te handhaven. Wij hoorden en zongen als 't ware nog eenmaal de volksliederen van onze kindschheid en jeugd. Misschien zijn wij zelve, ofschoon dan onwillekeurig en buiten ons weten, een weinig afgewend van den voorvaderlijk vaderlandschen toon, en is het daaraan toe te schrijven, dat wij sommige gedeelten van dezen Roman wat al te wijdloopig vonden, bij voorbeeld liefdesverklaringen en huwelijksonderhandelingen. Ook behooren Romanschrijvers den raad | |
[pagina 663]
| |
van quinctilianus: mendacem memorem esse oportet,Ga naar voetnoot(*) niet te verwaarloozen. Van de weduwe muhlhausen wordt eerst gezegd, dat het geld van hare huwelijksvoorwaarde bij het leven van haren echtgenoot voor het grootste gedeelte verteerd was, en naderhand wordt zij nog eens beklaagd, omdat die zelfde som, dan weder tot derzelver volle beloop uitgedrukt, bij onze inlijving in het Fransche Keizerrijk getiërceerd was. - Hoe Bijbelvast wij ook meenen te zijn, de plaats, waar salomo zegt, dat ledigheid een Duivels-oorkussen is, hebben wij niet kunnen vinden. - Deze kleine aanmerkingen wenschen wij echter, dat den Schrijver niet zoo zeer afschrikken, als wel opwekken zullen, om, bij het verder voortgaan op het ingeslagen spoor, dergelijke misslagen te vermijden. Eene gunstige ontvangst van dezen Roman, die dezelve in allen opzigte waardig is, moedige hem aan, om verder tot bevordering van het nut en genoegen zijner landgenooten werkzaam te zijn! |
|