Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1838
(1838)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijRienzi, de laatste der Tribuns. Naar het Engelsch van E.L. Bulwer. IIIde Deel. Te Deventer, bij M. Ballot. 1837. In gr. 8vo. f 3-20.Voldoende aan de belofte, bij de voorloopige aankondiging van de twee eerste Deelen gegeven, gaan wij nu van dezen Roman des bekenden bulwer eenig verslag geven. De held is een historisch persoon, nicolao (hier cola) di rienzi, ook nicolao lorenzo genoemd. De geschiedenis doet hem kennen als een man, die in de helft der 14de eeuw Rome in rep en roer bragt. Door krachtige volkswelsprekendheid, hem algemeen toegekend, wist hij het Romeinsche gemeen tegen de Adelregering van dien tijd in het harnas te jagen, ware en vermeende grieven breed uitmetende, en zich tot Heer van Rome, onder den naar vrijheid zweemenden naam van Tribun, wetende te verheffen. Buitengewoon stout van bestaan, schermende met de groote herinneringen, aan de geschiedenis zijner vaderstad verbonden, Paus noch Vorsten ontziende, verhief hij zich tot het hoogste gezag, gerugsteund door de massa der bevolking, verdreef den Adel, vleide het volk, maar speelde, om eene uit- | |
[pagina 656]
| |
drukking, eldersGa naar voetnoot(*) aangaande hem gebezigd, over te nemen, ‘op zijne beurt (gelijk het gemeenlijk gaat) den dwingeland.’ Verdreven, begaf hij zich, na vele omzwervingen, tot den Paus te Avignon, die hem eerst gevangen zette, doch daarna, uit staatkunde zoo het schijnt, als Gezant naar Rome zond, waar hij op nieuw den ouden invloed wist te herwinnen, door zijne welsprekendheid andermaal het volk betooverde, doch in een oproer gedood werd, nadat zijn paleis in brand gestoken was, en hij te vergeefs gepoogd had, in een bedelaarsgewaad te ontsnappen. Deze gelukzoeker, want meer schijnt hij toch inderdaad niet geweest te zijn, en als zoodanig door de Italiaansche Geschiedschrijvers, en door gibbon, wiens oordeel over de latere Romeinsche Geschiedenis alles behalve oppervlakkig is, beoordeeld; deze man wordt onder de handen van bulwer een geheel ander personaadje. De bekende staatkundige denkwijze van den Engelschman schijnt hem hier te hebben vooringenomen. Althans rienzi wordt bij hem een volksheld; een magtige en heldhaftige verdediger van het tooverdenkbeeld: volksvrijheid; een beschermer tegen ondragelijke (dat spreekt van zelf) onderdrukking; een willem van oranje b.v. tegen de Spaansche overheersching; schoon bulwer hem, zonderling genoeg, herhaaldelijk en met welbehagen vergelijkt met napoleon, met wien hij ook in gelaat eenige overeenkomst zou gehad hebben. Vreemd is het toch, dat deze Fransche gelukzoeker, een van de grootste Despoten, die er ooit geweest zijn, de afgod is geworden van de vrijheidsmannen onzer dagen. Doch dit in het voorbijgaan. Het werk is volstrekt geene levensbeschrijving van rienzi; eene reeks noeme men het liever van tafereelen uit de meest lichtende punten in zijn leven, naar de regelen van den historischen Roman aaneengevlochten, doormengd met episoden, die echter allen, en anders kan men het ook van deze geoefende hand niet verwachten, met het hoofdonderwerp zamenhangen. De Roman heeft dus, om het zoo te zeggen, een Episch voorkomen. De belangstelling klimt gedurig, schoon het eerste Deel, maar dit schijnt meer en meer mode te worden, hier en daar vrij vervelend is, zoo zelfs, | |
[pagina 657]
| |
dat Rec. zich soms geweld moest aandoen om voort te lezen. Het vervolg vergoedt dit echter rijkelijk. Rienzi, met één woord, is een der kunstigste Romans, die wij immer lazen; niet zoozeer door het ingewikkelde van knoop en situatiën, in welk opzigt wij den Jood van spindler nog niet overtroffen hebben gevonden; maar door schildering, karakters, stijl, en wat verder van den kant der kunst voor zulke geschriften eene aanbeveling is. Meesterlijk b.v. is de teekening der karakters in derzelver fijnste nuances. Wij noemen alleen den trotschen orsini; den woesten walter de montreal, een der meest uitgewerkte karakters; den onbuigzamen smid cecco del vecchio; den edelen adriano di castello, een der schoonste; de praalzieke nina di raselli, rienzi's gade; de zachte, beminnelijke irene, zijne zuster, allen met fijne menschenkennis geschilderd. Het eenige, dat wij in dit opzigt zouden aanmerken, is de min natuurlijke snelle overgang van liefde en bewondering tot gloeijenden haat tegen rienzi bij angelo villani. Dat hij na den dood van walter de montreal den Tribun niet meer met die verkleefdheid aanhing, is allezins natuurlijk; maar het ware, dunkt ons, meer overeenkomstig het anders niet ongunstige karakter van dien jongeling geweest, dat dankbaarheid jegens zijnen weldoener hem hadde wederhouden van aldus te handelen. - Wij zeiden zoo even, dat het werk het voorkomen heeft van tafereelen, die eenigzins op zichzelve staan. Daaraan mag wel iets toebrengen, dat vele partijen zoo uitstekend levendig geschilderd zijn. Hierin ligt, naar ons gevoel, de meeste voortreffelijkheid van het werk. Meesterstukken zijn b.v. de moord van rienzi's broeder; de uitlegging van het oude opschrift; rienzi's huldiging; zijn paleis; angelo's aankomst bij nina; het vatten op een gastmaal, de veroordeeling en begenadiging der zaamgezworene Edelen, en wat niet al! Maar vooral die onovertrefbare schildering van de pest te Florence, met thucydides te vergelijken, welke alles achter zich laat, wat wij van dien aard ergens lazen, en met regt verschrikkelijk schoon kan heeten. Men hoore eenige regels uit het begin: ‘Alles was stil, ledig en verlaten; en zelfs het licht des Hemels had eene ziekelijke en akelige flikkering. De vensters en deuren der stulpen, aan de zijde des wegs, waren grootendeels digt gesloten, en stonden er al enkele open, ner- | |
[pagina 658]
| |
gens werd men iemand der bewoners gewaar. De ploeg lag stil, het spinrad snorde niet, mensch en dier hadden eenen akeligen rustdag. Er was een schrikkelijker vloek over het land uitgesproken, dan de vloek van caïn. (?) Nu en dan kruiste eene enkele gestalte, gewoonlijk in het donkere gewaad van een' kloosterling gehuld, den eenzamen weg, zag den reiziger met een loodkleurig aangezigt verwonderd aan, repte zich verder en verdween in de eene of andere woning, uit welke zich het flaauw gekreun van een' stervende deed hooren, hetwelk men, zoo de vreeselijke stilte niet alom geheerscht had, naauwelijks op den drempel zoude hebben vernomen. Toen de reiziger de stad naderde, werd het tooneel wel minder eenzaam, maar nog akeliger. Daar zag men karren en draagstoelen, met digte bekleedselen omwonden, diegenen verbergende, welke in de vlugt hunne veiligheid zochten, vergetende, dat de Pest overal was! En toen deze sombere rijtuigen, voortgetrokken door paarden, half ontvleeschde, schaduwachtige geraamten, welke slechts met moeite verder kropen, hem langzaam als lijkwagens ontmoetten, brak somtijds een schreeuw de algemeene stilte af, en de klepper des reizigers sprong verschrikt ter zijde, wanneer de een of andere rampzalige, bij wien de plage uitbrak, door de zelfzoekende onmenschelijkheid zijner makkers uit het rijtuig geworpen en op den weg alleen werd gelaten, om te sterven! Digt bij de poort hield een wagen stil, en een gemaskerd man wierp zijne lading in eene groene, slijmige sloot, aan den rand van den weg. Deze bestond uit kleederen en gewaden van allerlei soort en prijs; de geborduurde mantel van den hoffelijken pronker - de kap en sluijer der edelvrouw - en de gescheurde plunje van den boer. Terwijl de ruiter de bezigheid van den gemaskerde gadesloeg, zag hij eene vermagerde en uitgehongerde kudde zwijnen, op hoop van voedsel, zich naar de plek spoeden, en de reiziger sidderde bij de gedachte, wat voedsel zij veelligt reeds hadden genuttigd. Doch eer hij de poort bereikt had, vielen diegenen der dieren, welke het ijverigst in de besmette kleederen hadden rondgewroet, dood onder hunne makkers neder.’ Ook van tijden en zeden is de teekening getrouw en levendig. De verdrukking door de Baronnen, die tirannen der Middeleeuwen; Rome, nog vol van de heerlijkste gedenkstuk- | |
[pagina 659]
| |
ken der oudheid, maar die dagelijks werden mismaakt of geplunderd; de ontwakende vrijheidszin bij den middelstand; de ruwe krijgsmansvormen der vrijcorpsen; - maar wij kunnen alles niet opnoemen. De Vertaler heeft zijne taak loffelijk verrigt. Niet alleen het proza is goed overgezet, maar ook de liederen en dichtstukken, hier en daar nog al eens voorkomende. De schoone poëzij der meesten was dan ook eene zorgvuldig bewerkte vertaling waardig. Woorden echter, als Nympholept, gekaproend, en het veelvuldig voorkomende visioen, zijn vlekjes, die wij ons herinneren gevonden te hebben. Genius voor genie, D. III, bl. 160, zal eene drukfout zijn. Drie der nieuwste Romans verplaatsen den lezer in de helft der 14de eeuw; ines de castro door Mss. bray in Portugal, de Roos van Dekama in ons Vaderland, en rienzi in Rome. Alle drie kunnen, onzes inziens, naast de voortreffelijkste gewrochten in dit vak geplaatst worden; schoon wij voor ons ze in de opgenoemde orde zouden rangschikken. Zij verdienen niet, voor den dagelijks aanwassenden stroom van Romans af te drijven, en over een paar jaren als oude afgezaagde kost ter zijde geschoven te worden. Voor de blijvende waarde van meesterstukken wordt er misschien te veel geschreven, althans stellig te veel vertaald. |
|