vangen wij thans in het derde Stuk deszelfden Deels de uitgaaf van het zoo lang vruchteloos gezochte Dagverhaal zijner Ontdekkingsreis, door Mr. jacob roggeveen zelven weleer in handschrift gebragt, en waarnaar onder anderen ook de Russische Admiraal krusenstern verlangend uitzag.
De ijverige van wijk, rz. had zestien jaren doorgebragt onder vruchtelooze nasporingen. Corresponderend Lid van het Bataviaasch Genootschap geworden, deed hij aan hetzelve het voorstel, om bij de papieren der voormalige Oost-Indische Compagnie, welke de schepen van roggeveen had verbeurd verklaard, het noodige onderzoek te doen. Dit had ten gevolge, dat Z. Ed. van den Algemeenen Secretaris een afschrift ontving van het Besluit der Indische Regering van den 30 Oct. 1722, en een uittreksel uit hare generale Missive van den 30 Nov. van dat jaar, waaruit bleek, dat een Journaal van roggeveen's eigene hand, als ook van twee zijner schippers of stuurlieden, met de oorspronkelijke Instructiën en meer andere stukken, aan de voorzittende Kamer te Amsterdam, en bij wege van afschrift aan die van Middelburg, in Zeeland, waren gezonden. Wel vervoegde zich de Heer van wijk nu tot Z. Excell. den Minister van Koloniën, Baron van den bosch, en liet die Staatsdienaar een naauwkeurig onderzoek in de oude Archieven der voormalige Oost-Indische Compagnie bewerkstelligen, doch te vergeefs; maar de Heer Mr. p. pous, wien de zorg voor de Archieven der Compagnie's Kamer te Middelburg sedert lang was aanbevolen, werd door den Minister uitgenoodigd, om in die Archieven te zoeken, of er dáár zich welligt een afschrift van dat Dagverhaal mogt bevinden, en zoo ja, hetzelve aan hem, Minister, op te zenden.
Na menigvuldige vergeefsche pogingen, ontdekte de Heer pous eindelijk, geenszins in de papieren der O.I.C., maar in het West-Indische Archief, onverwacht eenen bundel papieren, ten opschrift hebbende: Stukken, touchérende de geconfiskeerde West-Indische Schepen den Arend en Thienhoven, in dato 30 Nov. 1722, en daarbij de authentieke Afschriften van het Dagregister der Reis van Mr. j. roggeveen, met alle daartoe behoorende stukken. Hij gaf daarvan eerst kennis aan den Minister van Koloniën voornoemd, en deed vervolgens verslag in de maandelijksche Vergadering van het Zeeuwsch Genootschap van 7 Dec. 1836. Naderhand is de uit-