nen. Wilde Rec. dezelve voorts allen aan eene naauwkeurige kritiek onderwerpen, dan zou hij nog al het een en ander op te merken hebben. Evenwel zou hij het dan daaronder niet rekenen, wanneer hij in de uitlegging van deze of gene plaats met den Schrijver eenigzins verschilde; ook niet, wanneer hij de voorstelling van deze of gene bijzonderheid des toekomenden levens voor zichzelven minder waarschijnlijk achtte, want het zou toch eindigen met de erkentenis: ‘Het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen.’ Doch wanneer hij rekenschap zou willen geven, hoe hij den ganschen aanleg dezer Leerredenen bevonden heeft, dan zou hij b.v. moeten zeggen: Van inleidingen maakt deze Prediker weinig of geen werk, want hij heeft er of in het geheel geene, of zij zijn niet belangrijk, niet inleidend genoeg. - De verdeeling is altijd dezelfde, hoewel met andere woorden, namelijk: 1. den tekst verklaren, 2. de hoofdzaken, daarin vervat, nader ontwikkelen, 3. eene of andere leering daaruit afleiden; hetwelk niet alleen eentoonig is, maar ook het bij velen niet genoeg opgemerkte nadeel heeft, dat men met dat nader ontwikkelen onlogisch is, en tweemaal hetzelfde met andere woorden en met uitbreiding zegt. - De verklaring is wel eenvoudig, duidelijk, zonder veel omhaal van geleerdheid, en dit is prijselijk; maar zij is ook doorgaans droog en oppervlakkig, en somtijds (gelijk in de reeds genoemde eerste, en alzoo ook in de derde Leerrede) den zamenhang en de bedoeling van het geheel niet genoeg aanwijzende. - Zoo is er ook, vooral in het derde stuk, niet zelden gebrek aan eenheid, zoowel in
betrekking tot de geheele Leerrede, als tot de bijzondere deelen van dezelve onderling. Somtijds is dit gedeelte ook vrij kort en droog, en loopt in twee of drie bladzijden af. Rec. wil hiermede de manier des Schrijvers, welke die van kort prediken schijnt te zijn, geenszins afkeuren, te meer, daar hij meent, dat er nog dikwijls veel te lang gepredikt wordt; maar de voor spreker en hoorder gewenschte kortheid moet toch aan zaken of stijl geen aan-