zielen ten aanzien van het huis des Heeren, het huis des gebeds. Bij het eerste stuk worden niet vergeten de gevoelens en gezindheden, welke onzen Zaligmaker bezielden ten aanzien van het huis des Heeren. Ook wordt geenszins voorbijgezien het groote onderscheid tusschen hetgeen de Tempel van Israël was en hetgeen onze heiligdommen voor ons zijn. In het tweede stuk, dat uit den aard der zaak uitvoeriger moet uitvallen dan het eerste, komen de volgende onderdeelen voor: 1o ontvouwing van het gezegde: Gods huis is een huis des gebeds, 2o aanwijzing van der Christenen verpligting tot betamende hoogachting voor, en getrouw gebruik van de Christelijke bedehuizen; 3o opwekking tot getrouwheid in dezen, deels uit overtuiging van pligt, deels van welbegrepen belang.
De Eerw. van oosterzee, wien wij een' welverdienden ruimeren werkkring van heeler harte toewenschen, ga voort altijd en overal, waar de Heer hem ooit plaatse, zoo te prediken! De waarheid is het bekoorlijkst bij eenvoudige voorstelling. Zij behoeft geene opsiering, dan bij hen, wier smaak niet meer zuiver is. Deze onze aankondiging diene ter ruime aanbeveling van deze Leerrede!