| |
Het Leven en de Verrigtingen van Menno Simons, voorafgegaan door eene inleidende Verhandeling over den Oorsprong en de Opkomst der Doopsgezinden, voornamelijk in de Nederlanden. Door A.M. Cramer, Leeraar bij de Doopsgezinden te Middelburg en Vlissingen. Te Amsterdam, bij J. Muller. 1837. In gr. 8vo. 206 Bl. f 2-60.
Het bovenstaande boek is langer door ons onvermeld gebleven dan het verdiende, en deze late aankondiging kan bij de genen ligtelijk verwondering wekken, die zeker, dikwijls en op stelligen toon geuit, vermoeden aangaande de medeärbeiders van ons Tijdschrift voor waarheid houden. Ofschoon het werk nu reeds in veler handen is, zoo willen wij ons toch het genoegen niet ontzeggen, om het verdienstelijke van hetzelve in het licht te stellen, en alzoo tot de verspreiding van het schoone en goede iets bij te dragen.
Wij noemen dezen arbeid verdienstelijk, en meenen dit in meer dan één opzigt te mogen doen. Den Heere cramer komt de eer toe van de eerste te zijn, die een Leven van menno simons geleverd heeft, dat dezen naam in waarheid mag dragen. Alwat tot hiertoe over dezen eenigen Nederlandschen Kerkhervormer bestond, zelfs de arbeid van schijn, was zoo onvolledig, gelijk bl. 162 teregt wordt aangemerkt, dat er voor eenen bekwamen Schrijver genoegzame stof ter bewerking overbleef. De bronnen, waaruit inzonderheid moest worden geput, zijn de Schriften van menno zelv' en van eenigen zijner tijdgenooten, met wie hij door veelvuldige betrekkingen verbonden was. De Eerw. cramer heeft deze bronnen, inzonderheid de eerste, met
| |
| |
vlijt en omzigtigheid en tevens oordeelkundig geraadpleegd, en den toegang tot dezelve geopend en gemakkelijk gemaakt. Wie met die bronnen ook maar eenigzins bekend is, zal het veelzins bezwaarlijke en verdienstelijke van dezen arbeid weten te waarderen, en zich verheugen, dat hem hier een getrouw beeld van menno aangeboden wordt, zamengesteld uit de trekken, welke deze zelf van zijne vorming, zijn karakter, zijne denkwijze en verrigtingen in zijne schriften heeft nagelaten. Tot de teekening van dit beeld behooren onderscheidene of min bekende, of min toegelichte bijzonderheden, waaromtrent de gevoelens tot hiertoe de gewenschte vastheid en bepaaldheid misten, zoo als die over de weerloosheid, den ban en de mijding, en andere meer of min kenmerkende trekken. Over 't geheel komt het ons voor, dat men hier alles volledig bijeenverzameld vindt, wat men uit de overgeblevene of tot dusver bekende bronnen aangaande den persoon van menno en diens lotgevallen en verrigtingen kan opmaken.
Een tweede kenmerk, waardoor deze arbeid zich gunstig onderscheidt, is de kalmte en onpartijdigheid, die daarin doorstralen. Geene blinde vooringenomenheid met den man, dien de Schrijver wil doen kennen, heeft de pen van dezen bestuurd; hij erkent even gereedelijk het zwakke en menschelijke in hem, als hij de voortreffelijke eigenschappen van hem weet te waarderen; ja men behoeft geen partijdige bewonderaar van menno te zijn, om te zien, dat de Eerw. cramer niet schroomt, de schaduwzijde van hem te doen uitkomen, waar zijn inzigt der waarheid dit vordert, en dat hij alzoo eene merkwaardige proeve geeft van kalmte van beoordeeling.
Deze loffelijke eigenschappen worden verhoogd door eenen schrijftrant, die, zonder welsprekend te zijn, nogtans door een' hartelijken en godsdienstigen toon zich onderscheidt en inneemt. Men vindt hier niet slechts een getrouw en duidelijk verslag wegens de lotgevallen en verrigtingen van menno, maar een menschkundig geteekend tafereel van alwat daartoe betrekking heeft, en de
| |
| |
soms treffende, soms gemoedelijke aanmerkingen over 's mans verdiensten en zwakheden maken het boek op vele plaatsen, ja zelfs doorgaans, tot eene niet slechts leerzame en onderhoudende, maar stichtelijke lectuur.
Het komt ons intusschen voor, dat dit op zichzelf prijselijk kenmerk de historische kunst van het tafereel, dat hier voor ons opgehangen wordt, wel eenigzins benadeelt. Deze toch zou vereischen, dat menno niet alleen op zichzelf, maar meer in betrekking tot zijnen leeftijd, wierd voorgesteld, en dat de invloed, welken deze op hem en hij wederkeerig op denzelven geoefend heeft, duidelijk uitkwam, naar de modellen, die sommige nieuwere Kerkhistorieschrijvers, vooral onder de Duitschers, in enkele monographieën, geleverd hebben. De Heer cramer heeft dit zelf gevoeld, en hij verdedigt zich hierover (bl. 162 en verv.); doch terwijl wij gaarne toestemmen, dat ‘de algemeene toestand en de geschiedenis der wereld minder de aandacht van menno trok,’ en hij met de belangrijke gebeurtenissen van die dagen niet in eene zoo naauwe betrekking stond als de overige Hervormers, zelfs niet als een farel, bugenhagen en alasco, zoo gelooven wij tevens, dat men daarvan meer gebruik zou hebben kunnen maken, om den man nader te leeren kennen. De schriften van menno zelv', de brieven van calvinus, het leven van alasco (door bertram) bevatten echter nog al belangrijke bewijzen van zijne betrekking tot de gewigtige omkeeringen, die er te zijnen tijde op het gebied der Kerk voorvielen. Zoo zouden wij ook gaarne nog iets meer hebben vernomen over de gemeenschap, waarin menno stond tot sommige partijhoofden van zijnen leeftijd, tot david joris en jan van batenburg, inzonderheid tot den eersten. Misschien is dit echter daaraan toe te schrijven, dat de Eerw. cramer omtrent dezen raadselachtigen man bij zichzelven nog niet tot volle klaarheid en vastheid van overtuiging gekomen is. Het zou intusschen, ook na al
hetgeen in vroegere jaren over david joris geschreven is, voor de ken- | |
| |
nis van den tijd der Hervorming in de Nederlanden in 't algemeen en van de Doopsgezinden in 't bijzonder, wel van belang zijn, hem mede uit zijne schriften te doen kennen. Wij achten den Heer cramer, naar hetgeen hij ons reeds geleverd heeft, voor die taak volkomen berekend, en durven hem wel aanmoedigen, de handen aan het werk te slaan, ter aanvulling van deze gaping in onze kerkhistorische Letterkunde.
Het boek wordt geopend met eene ‘inleidende Verhandeling over den oorsprong en de opkomst der Doopsgezinden, voornamelijk in de Nederlanden.’ Ook dit stuk is met kennis van zaken, met omzigtigheid en bezadigdheid geschreven, en bevat vele wetenswaardige en minbekende bijzonderheden, uit de schriften der vroegere Doopsgezinden bijeenverzameld, gepaard met redeneringen, die, al mogen zij de zaak ook niet voldingen, dezelve echter toelichten en der eindelijke verklaring nader brengen. Bij al het verdienstelijke, dat wij aan dit opstel gaarne toekennen, komt het ons echter voor, dat eene bepaalde houding aan hetzelve ontbreekt, vooral als Inleiding beschouwd van het Leven van menno. De Heer cramer heeft in dat Leven geen eigenlijk wetenschappelijk en streng geschiedkundig werk willen leveren, dat voor den geleerden Kerkhistoricus berekend is, maar een boek, dat aan zijne ‘godsdienstige Landgenooten, inzonderheid aan zijne Doopsgezinde Medebroeders’ eene leerzame en stichtelijke lectuur verschafte. Hij heeft dit doel over het geheel ook gelukkig bereikt; maar het schijnt ons nog al twijfelachtig toe, of dit doel ook in het oog gehouden kan worden, waar het den oorsprong, de opkomst en de vroegere lotgevallen der Doopsgezinden hier te lande geldt. Dit punt is met uitgebreide en meer geleerde onderzoekingen verbonden, en vordert een dieper indringen in den gang van de godsdienstige ontwikkeling der volken vóór en ten tijde der Hervorming, dan men hier ontmoet. Wij twijfelen niet, of de Heer cramer is voor dergelijke onderzoekingen berekend, en wij hopen, dat hij er zich eens toe zetten zal; maar
| |
| |
zijne Verhandeling, zoo als zij thans is, geeft voor den gewonen Lezer te veel en voor den Geleerde te weinig.
En zietdaar ons oordeel over dit boek, waardoor wij meenen, dat aan ons godsdienstig Publiek, en met name aan de Doopsgezinde Kerkgemeenschap, eene wezenlijke dienst is bewezen. Wij wenschen hetzelve in veler handen, en vertrouwen, dat de bekwame Schrijver hoe langer hoe meer zal ondervinden, dat hij door dezen arbeid de kerkelijke belangen zijner geloofsgenooten niet weinig heeft bevorderd.
Een zeer keurig gegraveerd portret van den vromen menno versiert dit fraai uitgevoerd werk; terwijl vijf Bijlagen over minbekende bijzonderheden aangaande den man, diens schriften, stijl en afbeeldsels, hetzelve sluiten. |
|