| |
Rusland gedurende de Oorlogen met Frankrijk. Geschiedkundige Aanteekeningen van de jaren 1805 tot 1815. Van Armand Domergue, destijds Inwoner van Moskou. II
| |
| |
Deelen. Te Amsterdam, bij J.C. van Kesteren. In gr. 8vo. Te zamen 724 bl. f 5-90.
De Schrijver der aanteekeningen, van welke wij door deze verslag geven, is een Franschman, die zijne fortuin zocht met het oprigten van eene Fransche Opera te Moskou, in den allerongeschiktsten tijd, die daartoe kon gekozen worden, namelijk even nadat de Schouwburg aldaar was afgebrand, in 1805. Kort na het teekenen van den vrede van Tilsit, in 1807, bekwam hij de volmagt, om een' troep Operisten bijeen te brengen, begaf zich tot dat einde scheep naar Duitschland, maar geraakte in dienst bij den Koning van Westfalen, wegens het uitblijven der beloofde gelden voor een dertigtal sujetten, die hij aangenomen had. Van daar, door den Secretaris des Opperïntendants der Keizerlijke schouwburgen, met milde beloften naar Petersburg gelokt, ondernam hij de reis in September 1808, kwam aldaar aan, gaf eenige tooneelvertooningen, tijdens het verblijf van den Koning en de Koningin van Pruissen, in die hoofdstad, en vervolgde eindelijk de reis naar Moskou in het laatst van December van dat jaar, alwaar hij met zijn personeel in Januarij 1809 aankwam. Hij schijnt zich aldaar tot in 1811 met het tooneel bezig gehouden te hebben, toen caulincourt door lauriston, als Ambassadeur van Frankrijk aan het Hof van Petersburg, vervangen werd, en de staatkundige gezigteinder begon te betrekken; zoodat, ten gevolge van den gedreigden oorlog met Frankrijk, het Fransche tooneel te Moskou ophield te bestaan. Men weigerde den ex-Regisseur een' pas, om naar zijn land terug te keeren, en, toen in 1812 de Franschen Moskou naderden, werd hij met een veertigtal anderen gearresteerd, in het begin van September met een open vaartuig naar Novogorod gevoerd, en van daar in November naar
Makariew geleid, alwaar hij tot in het laatst van September 1813 gevangen gehouden, naar Novogorod teruggevoerd, en die stad hem tot gevangenis aangewezen werd, waar hij eindelijk tijding van zijne vrouw en van zijn kind ontving, die het Fransche leger bij den aftogt van Moskou gevolgd, en als door een wonderwerk den dood ontkomen waren. De Schrijver geraakte in kennis met den Onder-Gouverneur, die zich zijn lot aantrok, en hem in zijn paleis huisvesting gaf, tot dat eindelijk, in het laatst van October 1814, het ontslag der gevangenen hem eerst naar Moskou deed reizen, waar hij
| |
| |
tot in Januarij 1815 opgehouden werd, als wanneer hij de reis naar Wilna aannam, waar zijne vrouw en kind hem wachtten. De terugkomst van napoleon belemmerde zijne thuisreize. Genoodzaakt om naar Hamburg te trekken, kwam hij eindelijk in het najaar te scheep over Havre te Parijs, waarmede zijne aanteekeningen eindigen. - Als aanhangsels bevat het eerste Deel eene geslachtlijst der Russische Vorsten van 862 tot 1825, en eene uitvoerige beschrijving van Petersburg; het tweede eene dissertatie over de Kozakken, de plaatsbeschrijving van Moskou, en eene korte verhandeling over de Tartaren. Hierdoor is het geheel tot twee goede Deelen uitgeloopen.
Dat zulk een zwerver, als de Schrijver blijkt te zijn, in de voor Rusland zoo gewigtige jaren, die ook voor geheel Europa belangrijk waren, gelegenheid had, veel te zien en op te merken, laat zich begrijpen. Het werk is in lossen, onderhoudenden trant opgesteld, vloeit over van anecdoten en bijzonderheden omtrent onderscheidene personen, die eene rol in dat tijdvak vervulden, en is vooral uitvoerig ten aanzien van Ruslands Keizer en zijn Hof; het oordeel over dien Vorst is echter eenzijdig en gewaagd, en nog eenzijdiger de hatelijke, ja afschuwelijke trekken, waarmede de Auteur den Gouverneur van Moskou, Graaf rostopchin, teekent, wiens afbeeldsel voor den titel van het eerste Deel staat. Zeker had hij zich over hem te beklagen; maar de ruwe, krachtige vaderlandsliefde, die den echten Rus de heilige Hoofdstad aan de vlammen deed offeren, en daardoor het leger zijner onregtvaardige aanvallers tot den terugtogt dwong en napoleon's rijk deed instorten, gaat boven het begrip van een Fransch Acteur, die dat nooit kan vergeven. Dat men hem, als aan dien overweldiger gehecht, al te hard behandelde, is uit den opgewonden volksgeest ligt te verklaren, welke elken vreemdeling met regt wantrouwde, en de Franschen bijzonder haatte, die dan ook dien haat, door het gedrag van hunnen Keizer, waarlijk wel verdienden. De magt, wanneer dezelve onbegrensd aan mindere ambtenaren, die uit hunnen aard overmoedig zijn, wordt toebetrouwd, en een' prikkel van de vrees ontvangt, leidt altoos tot hardheid en willekeur: hetgeen men den Franschman in Moskou deed ondervinden, werd door zijne landgenooten, waar zij meester waren, dikwerf met nog verfijnder wreedheid gepleegd, en bij het einde van al zijn beklagenswaardig lijden had de Schrijver wel mogen
| |
| |
zeggen: C'est tout comme chez nous! Over Ruslands zeden en gewoonten spreekt hij met kennis van zaken, maar slaat doorgaans den bal mis, wanneer hij over het karakter der natie en over de oorzaken van den volkshaat bij het gemeen en bij een deel van den hoogen Adel redekavelt, waarvan een ander deel, zelfs na al het gebeurde, nog veel te Franschgezind is, doordien men de beschaving alleen bij de Franschen zoekt, en, hunne taal gretig aanleerende, ook hunne verderfelijke begrippen en zedeloosheid van lieverlede inzuigt: men leze sagoskin's Russen in 1813, om daarvan overtuigd te worden.
Allerbuitensporigst roemt de Schrijver zijnen vergoden napoleon, en is eenzijdig in het verdedigen zijner naar roem, eer en overwinning dorstende landslieden, waardoor veelal het hatelijke vergoelijkt en in het gunstigste daglicht gesteld wordt, behalve in den aanvang van het eerste Deel. Al het kwaad kwam van de vreemdelingen, die onder den veroveraar dienden. Het is onbegrijpelijk, hoe des Schrijvers eigenliefde hem misleidt, na al de harde lessen, welke hij ontving, en die hem wel doen beklagen, maar niet liefkrijgen. De man komt uit den smeltkroes des ongeluks terug als de geschuurde Moriaan uit de kuip: hij is en blijft een onverbeterlijke Franschman. Over het wantrouwen eener achterdochtige Policie, die, altoos vreesachtig, in het donker schuilt, en overal, zoowel te Londen en te Parijs, als te Weenen en te Petersburg, uit haren aard dezelfde is, kan een man als hij zich niet beklagen. Dat Rusland vooral groote reden tot mistrouwen had, blijkt, in het begin van het werk reeds, uit zijn eigen geschrijf omtrent den Generaal denantes, die, in Julij 1805, door de Policie, bij zijne aankomst te Petersburg, verwijderd werd, op vermoeden van bespieding der hulpbronnen van het Russische rijk. Ieder Franschman moest wel verdacht worden, sedert dat men door den sluwen le lorgne d'ideville zoo listig om den tuin geleid en daarvan overtuigd was, Het lot van dien spion, door de Russen in 1815 te Verdun aangehouden, moge hard zijn; onverdiend kan het wel niet genoemd worden. Zoo zijn de Franschen! Zij kunnen in anderen de achterdocht niet dulden en de willekeur niet verdragen, welke zij zelve zoo ijverig in praktijk brengen, waar zij 't vermogen. De Schrijver heeft zich wel, in eene korte narede, trachten te
verontschuldigen over al het eenzijdige van zijne aanteeke- | |
| |
ningen; maar die vergoelijking is wat ver gezocht. Met eene onbegrijpelijke ijdelheid wil hij zijne lotgevallen tot de historie, en zichzelf als een historisch persoon opvoeren; maar dan zal hij er toch wel toe behooren gelijk een stofje tot de weegschaal of een droppel tot het vat!
De bekende Vertaler, de Heer j. de q.... te Beverwijk, heeft den Schrijver, waar 't pas gaf, en 't gaf dikwerf pas, door aanteekeningen aan den voet der bladzijden, op eene zeer bescheidene wijze, teregt gewezen, waardoor de indruk van al het winderige, onnaauwkeurige, verkeerde en misplaatste des oorspronkelijken Schrijvers bij het Hollandsch lezend publiek gedeeltelijk weggenomen wordt. Het lust ons niet, die teregtzettingen te vermeerderen of te wijzigen. Het gemeene soldatenliedje op bl. 33 en 34 had wel onvertaald mogen blijven, en over enkele onkiesche plaatsen de sluijer nog wat digter toegehaald zijn. Het zedelijk en godsdienstig karakter van den Schrijver komt overigens niet zeer gunstig uit in dit werk, dat, naar ons oordeel, in het belang van de kennis aan Rusland en aan de Geschiedenis, wel onvertaald had kunnen blijven. Ook in het belang van den Uitgever? Dat is eene andere vraag! Het werk is, zoo als wij reeds zeiden, los, luchtig en piquant geschreven, en vermeldt vele bijzonderheden en anecdoten; het laat zich gemakkelijk en zonder inspanning lezen. In Leesbibliotheken en Leesgezelschappen zal het wel debiet vinden, of liever gevonden hebben. |
|