spreidt. Vreemd klinkende, maar toch tot een' hoogen graad van waarschijnlijkheid opgevoerd, is hetgeen hier met betrekking tot den togt der Argonauten en de omzwervingen van ulysses wordt bijgebragt. De afleidingen van Zierikzee uit Circe en Vlissingen uit Ulyssinge schenen zoodanig in minachting te zijn geraakt, dat men de herhaling daarvan als iets nieuws in onzen tijd mag aanmerken. En echter hoe veel wordt er over dat Ee-ee-a of land der Ee-ee-en, der stroomen of wateren, gezegd, dat zich alzoo gevoegelijk verklaren laat! Ook hetgeen staat aangeteekend van de Saliërs, als bewoners van Zeeland, en eerst naderhand zich naar elders, ook naar het in Overijssel naar hen genoemde Salland, zich hebbende begeven, wordt zeer aannemelijk. Over de Nedersassen, als kustbewoners van Vlaanderen, Zeeland, Zuidholland, tot in Gelderland opwaarts, en over hunne, namelijk de Saksische, als zijnde de Zeeuwsche eilanden, handelt de Schrijver almede verre van oppervlakkig. Men begrijpt, dat melis stoke niet ten onregte meldde, dat, volgens oude boeken, al het land beneden Nijmegen Nedersaksen heette, en dat willebrord, omdat de Engelschen van de Nedersaksen afstamden, zich gemakkelijk in (het zuiderdeel van het toen alzoo betitelde) Friesland kon doen verstaan. Immers in Holland en Zeeland sprak men Nedersaksisch, terwijl alleen eenige Friezen zich aldaar, ten gevolge van veler Sakseren verhuizing naar Grootbrittanje, hadden
nedergezet, en het land in dat der Friezen was ingelijfd. Dat op deze en een aantal andere stellingen des Schrijvers bedenkingen kunnen worden gemaakt, willen wij gaarne toegeven; maar dit is buiten twijfel, dat het geheele geschrift der lezing, der bepeinzing, der bestrijding door andersdenkenden over deze en gene punten, en der uitgave onder de werken eener geleerde Maatschappij allezins waardig is.
Nu wijlen de beroemde van wijn had aan gezegd Zeeuwsch Genootschap eene Verhandeling ingezonden, getiteld als boven. Wel is het onderwerp zoo boeijend