Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1838
(1838)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijZelfbiographie, of het Leven van een' Dorpspredikant, door hemzelven beschreven. Uit deszelfs Dagboek en Herinneringen. Aan Ouders, Opvoeders, Leeraren en inzonderheid het opkomend Geslacht toegewijd. Iste Deel. Geschiedenis der Jeugd. Naar het Hoogduitsch. Te Heerenveen, bij J. Krediet. 1837. In gr. 8vo. X en 82 bl. f :-65.Over het nut van zelflevensbeschrijvingen,Ga naar voetnoot(*) vooral die reeds met de geschiedenis der jeugd beginnen, en over het belangrijke, dat er in de bovenstaande is, heeft de Vertaler in het Voorberigt een goed woord gezegd, en er hier en daar eene gepaste aanteekening bijgevoegd. - Volgens eenen brief des Schrijvers aan eenen vriend, ter inleiding geplaatst, ‘zal dit werk,’ waarvan thans het eerste stuk in onze taal verschijnt, ‘de geschiedenis van zijn innerlijk godsdienstig zedelijk leven bevatten;’ maar ‘de uiterlijke lotgevallen zijns levens niet dan in zooverre daaruit de invloed op het eerste blijken kan.’ Dit laatste vindt Rec. jammer, daar het toch voor den menschenkenner van belang kan zijn, die uitwendige lotgevallen te weten, en derzelver zamenhang met en invloed op het zedelijk leven na te gaan; terwijl men nu alleen op het individuéle oordeel des Schrijvers moet afgaan, en dan nog deszelfs geschiedenis niet volledig heeft. Doch ook hierbij gevoelt Rec. het zeer moeijelijke van zelflevensbeschrijvingen; want, hoe opregt, onpartijdig en getrouw ook derzelver makers zijn mogen, er kunnen omstandigheden en bijzonderheden in iemands geschiedenis zijn, die, hoe belangrijk ook voor zijn zedelijk leven, en bij alle geheimhouding der namen, de kieschheid nogtans gebiedt te verzwijgen, waardoor juist zijne levensbeschrijving, van hare zedelijke zijde beschouwd, onvolledig moet blijven. - | |
[pagina 471]
| |
Ook zijnen naam en die van de in zijne geschiedenis betrokkene personen heeft de Schrijver, om goede, hier aangevoerde redenen, verzwegen, en voor de namen van daarin voorkomende plaatsen verdichte gesteld. Waartoe dit laatste dient, is Rec. niet zeer duidelijk, zelfs als eenigzins de houding van verdichting aan het geheel gevende voorgekomen. - Het hier verhaalde is, naar de verzekering des Schrijvers, waar, zonder nogtans de mogelijke misleiding des geheugens in kleinigheden of de inmenging van latere denkbeelden te willen ontkennen. Aan dit laatste wil Rec. het dan ook toeschrijven, dat het verhaal hem hier en daar eene zekere kleur van verdichting schijnt te hebben, die misschien niet zoo zeer aan het onware der hoofdzaken, als wel aan eene hoogere opkleuring in de voorstelling, te wijten is. De Schrijver is dan (om dit verhaal in zijne hoofdomtrekken, zoo ver zij in dit stukje vervat zijn, even te schetsen) als een vaderloos zuigeling met zijne moeder in het grootouderlijke huis opgenomen, en aldaar, door eene Christelijke opvoeding, tot kinderlijk geloof en kinderlijke vroomheid gevormd geworden; waarbij het echter Rec. voorkomt, dat meer het gevoel, zelfs niet zonder bijgeloof, opgewekt, dan het verstand verrijkt en geleid is, en op de zucht tot kinderachtige navolging gewerkt heeft. Hieruit althans schijnt het nog het best te verklaren, dat dit twaalfjarige kind, na grootmoeders dood, tot twijfel en ligtzinnigheid vervalt, en wel tot twijfeling aan onsterfelijkheid; terwijl daarna de omgang met ligtzinniger gestemde knapen de overige godsdienstige indrukken doet verflaauwen, en de belijdenis des Christelijken geloofs, in al te jongen leeftijd en bij gebrekkig onderwijs, en even zoo ook kort daarna zekere burgerlijke eed, onnadenkend hem wordt afgelegd. De inwendige roeping tot den geestelijken stand, die hij reeds zeer jong te kennen gegeven had, maar waarop ook niet verstandig schijnt acht geslagen te zijn, was nu wel verdwenen; maar even ligtzinnig gaf hij zich nu over, om zich voor te bereiden tot hetgene, waartoe zijne bloedverwanten meenden, dat hij nog neiging had. Hierop volgde nu het afscheid van het ouderlijke huis, en vertrek naar de Latijnsche school elders, waarbij zijn onderdrukt godsdienstig gevoel weder begon te ontwaken, hetwelk echter (naar Rec's inzien) op de Latijnsche school zelve wederom tot overdrevenheid begint te neigen, daar de scholier zich teleurgesteld vindt, dat alle onderwijs niet tot bevordering | |
[pagina 472]
| |
van hetzelve wordt medegedeeld, want, ofschoon er, althans in het onderwijzen van sommige wetenschappen, oogenblikken zijn, die de leermeester, zelf met godsdienstigen zin bezield, waarnemen kan, om, door eenige korte en treffende opmerking, dien zin ook bij zijne leerlingen op te wekken, zou het echter den geregelden gang van het wetenschappelijk onderwijs te zeer stremmen, indien dit door dezen als hoofddoel beoogd werd; en bij sommige zelfs, b.v. bij de Wisen theorie der Sterrekunde, zou het zonder de grootste ongelijksoortigheid niet wel mogelijk zijn. Ziet daar de hoofdomtrekken van het in dit stukje verhaalde, dat over 't geheel wel iets naïfs en aantrekkelijks heeft. Dat er voor Ouders, Opvoeders en Leeraars, aan welke het in den titel toegewijd staat, het een en ander uit te leeren is, zal de verstandige, ook zonder nadere aanwijzing, genoeg kunnen zien; maar wanneer de Schrijver in die toewijding ook het aankomende Geslacht begrijpt, dan meent Rec., dat zulks met oordeel des onderscheids moet verstaan worden. Een kinderboekje is het, naar zijn inzien, in het geheel niet, daar noch inhoud noch toon hiertoe geschikt is; en althans zou hij b.v. het artikel twijfel en ligtzinnigheid kinderen niet gaarne in handen geven: ook ziet men over 't geheel te zeer den volwassen man doorstralen, die nu de dingen van voorheen met zijne oogen, zoo als ze thans zijn, beschouwt, waaruit dus wel eens een zonderling mengsel van waarheid en onwaarschijnlijkheid ontstaat. Welligt evenwel levert het vervolg der geschiedenis nog meer op, dat ons volkomener bevredigen kan; en hiernaar willen wij dus verwachtend uitzien. |
|