Edda-leer, of Handboek voor de Noordsche Mythologie, door D. Buddingh. Te Utrecht, bij L.E. Bosch. 1837. In gr. 8vo. XXVII en 127 Bl. f 1-60.
Inleiding tot de Taal- en Redeneerkunde, ten dienste van aankomende Schoolonderwijzers, door G. van Zeel. Te Rotterdam, bij A. Wijnands. 1837. In kl. 8vo. 142 Bl. f 1-25.
De Heer buddingh had reeds onderscheidene zijner denkbeelden aangaande de Noordsche Godenleer, in zijne Verhandeling over dat onderwerp, in 1836, mede bij l.e. bosch, te Utrecht, gedrukt, trachten uiteen te zetten, en vooral te betoogen, dat het Scandinavische Mythenstelsel hoofdzakelijk als Natuurleer of Natuurgodsdienst moet worden aangemerkt. Op die Verhandeling wil hij het tegenwoordige Handboek liefst als een vervolg hebben aangemerkt; terwijl hij voornemens is, naderhand een grooter en uitvoeriger werk over dat Mythenstelsel, met natuurkundige verklaringen en geschiedkundige aanteekeningen, uit te geven: welk wijdloopiger werk hij echter door het nu aangekondigde Handboek doet voorafgaan, om alzoo de Noordsche Godenleer eerst als tekst te leeren kennen. Deze handelwijs schijnt ons zeer geregeld en planmatig toe. Heeft men eerst eene beknopte schets der leer, dan kan men naderhand, met die schets voor zich, de verklaring bestuderen en toetsen.
Wat nu dit Handboek betreft, reeds nu wijlen de beroemde westendorp schreef den Heere buddingh, daarop geene aanmerkingen te kunnen maken, behoudens ééne (gelijk de Auteur ons meldt) over odin, waarvan reeds gebruik is gemaakt. Gaarne willen wij dit gelooven, vooreerst, omdat de Heer buddingh dit gunstig oordeel van westendorp ons niet zou mededeelen, indien die thans reeds overleden en algemeen betreurde Geleerde het in waarheid niet alzoo geveld had; maar ook ten tweede, omdat de Schrijver van dit Handboek een ijverig onderzoeker is, en dus, bij de eenvoudige opgaaf der leer, wel niets zal zeggen, dat daarmede strijdt, noch iets wezenlijks overslaan,