beelden dit oplevert, en past zulks dan op den zoo plotseling en treffend in de kerk overleden' sander toe, om te toonen, ‘dat in zijn leven de heerlijkste sporen worden gevonden van eenen arbeid in den Heer, die daarom niet te vergeefs kan zijn,’ (bl. 18) en met eene korte vertroostende en vermanende toespraak aan de Gemeente wordt alles gepast besloten. - Mogt men al eens oordeelen, dat de taal des verstands, meer dan die des gevoels en der roerende welsprekendheid, in deze Leerrede, bij zoo bijzonder treffende gelegenheid uitgesproken, heerscht; men zal echter niet kunnen ontkennen, dat het de taal des gezonden verstands is, regt geschikt om welverdiende hulde te doen aan eenen verstandigen en weldenkenden Evangeliedienaar, wien de Spreker zelf (bl. 21) ‘een helder hoofd en een regtschapen gemoed, geheel onafhankelijk van menschelijk gezag en menschelijke willekeur,’ toeschrijft. Moge dus deze Leerrede, gelijk tot vereerend aandenken aan sander, alzoo ook tot regte waardering van zulke hoofden en harten, en tot verspreiding van zoodanige liberale Evangelische denkwijze en gezindheid, het hare toebrengen; dan zal het oogmerk van den Spreker en Schrijver voorzeker bereikt zijn, waartoe wij hare lezing zeer gaarne aanprijzen.