Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1838
(1838)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
De Hoop. Dichtstuk van Ths. Campbell. Vrij gevolgd naar het Engelsch door G.L.V.O.V. Staveren. Te Nijmegen, bij C.A. Vieweg. In kl. 8vo. VI en 72 Bl. f 1-20.
| |
[pagina 442]
| |
niet van zoo verre halen, dat zijne lezers aanteekeningen noodig hebben. Vroegere Dichters plagten wel eens hunne gedichten op te smukken met schoonheden (zoo het dan nog schoonheden heeten mogten) uit de verborgenste diepten der Grieksche en Romeinsche Mythologie en Godenleer, waarbij men somtijds wel een commentarie noodig zou hebben; maar dat onze tegenwoordige Dichters het toch alzoo niet gaan doen met zich in de Noordsche of Indische te verdiepen, (gelijk hier op het einde van den 2den Zang met de laatste geschiedt) die slechts aan zeer weinigen bekend zijn, waarbij men dus ophelderende noten zou moeten te hulp roepen! - Voor het overige kan Ref. dit Dichtstuk, zoo wel wat inhoud als wat Hollandsche versificatie aangaat, met genoegen ter lezing aanbevelen. Minder gelukkig schijnt ons de keus, die op het andere boven genoemde Engelsche voortbrengsel gevallen is. Sardanapalus, ofschoon hier, blijkens het Voorberigt, gunstiger, dan men doorgaans doet, beoordeeld, komt hier nogtans over 't geheel niet voor als iemand, die groot belang inboezemt en wiens lot men grootelijks beklaagt; want hij verschijnt, in de twee eerste over 't geheel flaauwe Bedrijven, als een verwijfd Oostersch Vorst, wien weelde en vermaken boven alles gaan, en zorgeloos en besluiteloos de gevaren doen voorbijzien: daarna, ja, werpt hij zich in den strijd, doch meer met onbezonnen drist en pralerij, dan met ware welberadenheid en heldenmoed. Eenmaal, ja, uit hij zeer goede gevoelens jegens zijne waardige, maar geheel door hem veronachtzaamde Gemalin; doch weldra werpt hij zich weder in de armen zijner geliefde Jonische Slavin myrrha, op welke hij tot in zijnen wanhopigen en nogtans pralenden dood verslingerd blijft, en die in dit stuk zulk eene hoofdrol speelt, dat zij hem bijkans overschaduwt, en in hare betrekking, zoo als die dan is, zich vaster en grooter toont, dan hij. Groote aanwinst voor de tragische Poëzij in onze taal schijnt het dus niet te zijn. - Ref., het oorspronkelijke niet bij de hand hebbende, kan over de waarde der navolging niet volkomen oordeelen, waarin de Heer vinkeles verklaart, ‘drie ontbeerlijke, ja ten deele storende tooneelen en hierdoor ruim 900 dichtregels achtergelaten te hebben.’ Sommige partijen schijnen gelukkig overgebragt te zijn; op andere plaatsen is het zwakker, stijver, | |
[pagina 443]
| |
prozaïscher: of het origineel, of de kopij daaraan schuld hebbe, zij in het midden gelaten! - De correctie mogt hier en daar beter zijn: hieraan althans wil Ref. liefst verscheidene taalfouten en onnaauwkeurigheden toeschrijven, tot welker nadere aanwijzing hij zich thans niet kan verledigen.Ga naar voetnoot(*) |
|