Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1838

Gedichten van F.H. Gree. Te 's Gravenhage, bij S. de Visser en Zoon. 1837. In gr. 8vo. 101 Bl. f 1-50.

De Heer greb schijnt bijzonder gehaast te zijn, om door middel van een' bundel gedichten zijnen naam beroemd te maken: althans zijn boeksken kwam Rec. eenige dagen vroeger ter hand, dan de Almanakken het licht zagen, waarin verscheidene der stukken waren opgenomen. Waarlijk, dat is wat sterk, en zulke meesterstukken zijn de verzen van den Heer greb nog niet, dat hij zou mogen vorderen, dat men ze op deze wijze dubbel betale en bezitte! Zijne gedichten behooren onder diegene, waarvan niet veel kwaads, maar ook niet veel bijzonders te zeggen valt; die zich wel laten lezen, nu en dan goed en gemakkelijk geversificeerd zijn, maar zich door niets bijzonder onderscheiden. Er heerscht

[p. 441]

een goede geest in dezelve; maar waarom het noodig was, dat ze zoo spoedig tot eenen bundel werden verzameld, begrijpt Rec. niet. Er is zoo veel gelegenheid, om van tijd tot tijd eens een vers te plaatsen, dat men niet te spoedig moest zijn, om geheele bundels te willen leveren, die al zeer uitstekend moeten zijn, indien zij met genoegen zullen worden gelezen. Zonder dan den Heere greb aanleg te ontzeggen, gelooven wij toch niet, dat deze Gedichten hem een' grooten roem zullen bezorgen. Zij kunnen met zoo vele anderen in den stroom medegaan; maar ook van hen zal het gelden: transeant cum caeteris.