over dit bundeltje meent te moeten vellen, komt hierop neder. De Heer vinkeles toont vele uitstekende dichterlijke eigenschappen te bezitten. Zijne taal is levendig, krachtig, beeldrijk, dikwijls zoetvloeijend. Zijne versisicatie verdient hoogen lof. Vooral in zijne slavina van pommeren heeft hij gelukkige proeven gegeven van het gebruikmaken van minder algemeen gebezigde voetmaten, en zijn Inval der Noormannen heeft hem gelegenheid gegeven, om zich op eene gelukkige wijze van de Noordsche poëzij te bedienen. In vele opzigten verdient dus deze bundel eene zeer gunstige onderscheiding. Maar het groote gebrek dezer stukken schijnt Rec. toe in het geheele plan van ieder derzelven gezocht te moeten worden. De détails zijn dikwijls fraai, zelfs zeer fraai; maar het geheel laat koel, of boezemt te weinig belangstelling in. Dat is vooral ook het geval met het eerste stuk, anders zeker het voortreffelijkste in den bundel; de lezer verwacht meer, verwacht van den dapperen thormod nog meer en beters, en legt aan het einde het boek niet geheel voldaan ter zijde. Rec. zou dus den Dichter wel willen aanraden, het plan van zijne stukken meer door te denken en uit te werken, en houdt zich verzekerd, dat hij dan zeer veel voortreffelijks zou kunnen leveren. Ook nu verdient deze bundel vele lezers, en moge ook deze korte en spade aankondiging strekken, om de aandacht nogmaals op denzelven te vestigen!