van met den ootmoed beginnen kan, is Rec. niet duidelijk: op zichzelf zijn daarover wel goede dingen gezegd, maar hoe het hier reeds te pas komt, blijkt niet; en er zou nog veel over te zeggen zijn, b.v. over de eerzucht in eenen goeden zin, over den hoogmoed in zijne verschillende wijzigingen, enz. - Over den zelfmoord, gelijk ook over arbeidzaamheid en kuischheid, vindt men hier zeer veel goeds, hoewel niet zonder herhalingen: daarentegen hebben wij vruchteloos gezocht naar iets over zelfbeheersching en zelfverloochening, over het genot van andere levensgenoegens, behalve die van spijs en drank, over tevredenheid en vergenoegzaamheid. - De grond, voor het geduld in tegenspoeden bl. 98, 99 aangevoerd, komt ons vrij wankelbaar voor; want dezelve onderstelt de mogelijkheid eener wonderdadige Goddelijke werking ten opzigte onzer lotgevallen, waarvoor wij in den Bijbel geen bewijs vinden, in welke Gods wonderdadige tusschenkomst altijd alleen in verband staat met de handhaving van de Goddelijkheid der Bijbelsche Openbaring. Om dezelfde reden kan Rec. zich ook niet met den Schrijver vereenigen, wanneer hij, bl. 197 en elders, bovennatuurlijke werkingen tot 's menschen verbetering en, bl. 253, tot de gebedsverhooring aanneemt.
De derde afdeeling van het eerste deel dezes werks handelt over de met de deugd strijdige gezindheid, maar zou, naar Recs. inzien, doelmatiger bij de vorige behandeld zijn geworden; want, gelijk de Schrijver zelf zegt, bl. 103, daar ‘de meeste stellingen bloote tegenstellingen zijn,’ moet men hier in herhalingen vallen. Anders bevat ook dit gedeelte belangrijke dingen, b.v. bl. 108 env., over de uitwerkselen der verdorvenheid op het ken- en gevoel-vermogen.
Het tweede deel van dit werk bevat de leer der Christelijke verbetering, of algemeene beoefeningsleer, d.i. 1. over den aanvang en voortgang, en 2. over de middelen der Christelijke verbetering. - Bl. 141, 2 wordt teregt aangemerkt, dat door de woorden van wederge-