Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1838
(1838)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVertaalde romans.Dezelfde redenen, die ons vroegerGa naar voetnoot(*) noopten, eenige vertaalde Romans in ééne Recensie zamen te vatten, doen het ook nu Hopende, dat alle de belanghebbenden onze gedwongene kortheid zullen billijken, treden wij terstond ter zake. Honneur aux Dames. Wij beginnen dus met: | |
De Graaf van Foix, of de aangenomen Zoon. Een geschiedkundige Roman uit de veertiende Eeuw, door Mrs. A.E. Bray, Schrijfster van den Protestant, Ines de Castro enz. | |
[pagina 390]
| |
Uit het Engelsch. III Deelen. Te Amsterdam, bij J.F. Schleijer. 1837. In gr. 8vo. Te zamen 669 Bl. f 7-20.Blijkens het zeer lezenswaardige Voorberigt, is deze de eerste Roman der begaafde Schrijfster. Hij staat dan ook beneden den later geschreven', maar vroeger, meenen wij, vertaalden, ines de castro, dat meesterstuk in dit vak. Men treft hier echter dezelfde onderhoudende voordragt, dezelfde juistheid van schildering, maar ook dezelfde uitvoerigheid van beschrijvingen aan. Om de Schrijfster met onverdeelde toejuiching te lezen, beginne men met den Graaf en eindige met ines. Omgekeerd, valt het onderhavige af, schoon, als gezegd, op zichzelf een fraai boek. Eene andere Schrijfster, maar ouder en nog algemeener bekend, dan even genoemde Engelsche, treffen wij aan in: | |
De Herovering van Ofen, geschiedkundige Roman, door Carolina Pichler. Naar het Hoogduitsch. II Deelen. Te Deventer, bij A. ter Gunne. 1837. In gr. 8vo. Te zamen 490 Bl. f 5-20.Wij schatten dit siksch geschreven werk niet minder, dan het bekende, en ook in dit Tijdschrift door eene andere handGa naar voetnoot(*) naar verdienste geprezene Beleg van Weenen door dezelfde Schrijfster. De stijl is in de vertaling uitmuntend, en in dit opzigt een waar model. Aan belegering en overgave, maar van eene oneindig belangrijker stad, dan Ofen, knoopt zich vast de volgende Roman: | |
De Verovering van Jeruzalem. Een geschiedkundig Verhaal; naar het Hoogduitsch van W.R. Heller. Te Groningen, bij R.J. Schierbeek, Jun. In gr. 8vo. 340 Bl. f 3-:Indien de keuze van een belangrijk tijdvak een vereischte is van den Historischen Roman, dan mag deze wel in de eerste plaats genoemd worden. De val van Jeruzalem voor de wapenen van titus, zoo meesterlijk door josephus beschreven, is eene dier partijen in de Geschiedenis, waarop zich de aandacht niet ten onregte vestigt. Voor den Chris- | |
[pagina 391]
| |
ten, die het ijselijk lot van stad en tempel in zijne heilige oorkonden zoo aandoenlijk voorspeld vindt, en die er de geduchte katastrophe der geschiedenis van het merkwaardigste aller volken in opmerkt, bestaat bijkans geen meer lichtend punt in de geschiedenis des menschdoms. De Schrijver had dus met zijn onderwerp reeds veel voor. De bewerking heeft ons over het algemeen niet te leur gesteld. Het zware beleg der Romeinen; de ellende in de stad, verhoogd door het woeden der razende Zeloten; de worsteling der partijen in de veege vest; de storm, die haar deed bezwijken; de wanhoop der inwoners; de brand van den heerlijken tempel: dit alles vindt hier gepastelijk zijne plaats. Wij bevelen dit zeer fraai geschreven werkje, dat eene allergunstigste uitzondering maakt op zoo ontelbaar vele ‘geschiedkundige verhalen,’ ruimschoots aan; niet alleen aan gewone Romanlezers, maar ook aan den beminnaar van meer solide lectuur. Mogen wij ons eene aanmerking veroorloven, het is, dat van den ouden man, die op den heuvel Golgotha het uiteinde van den Heiland verhaalt, meer partij ware te trekken geweest; en dat het ons gevoel meer bevredigd zoude hebben, indien aemilius en judith beide ten slotte het Christendom omhelsd hadden. Herinnering aan Rome en de Romeinen brengt ons tot: | |
De Carbonari in Rome. Uit het Fransch van Charles Didier. III Deelen. Te Leeuwarden, bij L. Schierbeek. 1837. In gr. 8vo. Te zamen 808 Bl. f 8-30.Toevallig kwam de bekwame Vertaler steenbergen van goor aan dit werk. Het draagt in het oorspronkelijke den naam van Rome souterraine. Op dien titel afgaande, schafte hij het zich aan, denkende, zoo als ook wij zouden gedacht hebben, dat het tot de oudheidkunde van Rome betrekking had. Als Roman kunnen wij niet instemmen met den hoogen lof des Vertalers; doch de herinneringen, die Rome als van zelf aanbiedt in tallooze bouwvallen, gedenkteekenen en derg., maken de lezing uiterst onderhoudend voor elk, die in de Romeinsche Geschiedenis geen vreemdeling is. In dit opzigt - gelijk ook in staatkundige denkbeelden - sluit zich dit werk naast aan bulwer's Rienzi, van welks hoofdpersoon hier en daar melding wordt gemaakt. Dezelfde hand vertaalde: | |
[pagina 392]
| |
Maria van Bourgondië, of het Oproer van Gend. Uit het Engelsch van George Paine Rainsfort James, Esq. II Deelen. Te Amsterdam, bij G. Portielje. 1837. In gr. 8vo. 761 Bl. f 7-80.De uiterst interessante Voorrede van den bekwamen Overzetter verheft den Schrijver, die hier voor het eerst, zooveel wij weten, aan onze landgenooten bekend wordt, hoog; schoon, naar het ons voorkomt, niet boven verdienste. Het is een geschiedkundige Roman, en toch noch in de manier van scott, noch in die van bulwer, om alleen Engelschen te noemen. Zulke Romans mag men onzentwege gerustelijk vertalen. Ze zullen ons niet spoedig vervelen. De karakters zijn uitstekend geteekend en meesterlijk volgehouden. In albert maurice b.v., die, in spijt van den titel, de eigenlijke hoofdpersoon is, ziet men den trapswijzen overgang van demagogie en democratie tot het gruwzaamste despotismus met diepe menschkunde geschilderd. De droogist ganay is een afschuwelijk karakter; maar om het te teekenen, en wel zoo, als hier geschiedt, moet men een menschenkenner zijn in den volsten zin des woords. Wij zwijgen nu nog van de fraaije ontwikkeling der hofïntrigues; van de getrouwheid aan geschiedenis en zeden van het tijdvak; van levendige beschrijvingen, gelijk onder anderen van de groene jagers in het bosch van Hannut; van het onweder, dat maria van bourgondië in levensgevaar bragt; van het geheim verhoor van albert bij maria; van den maaltijd op het stadhuis, met de daarbij plaats hebbende poging tot vergiftiging - en verklaren ronduit, in langen tijd zulk een uitstekend voortbrengsel der Engelsche letterkunde niet onder de oogen te hebben gehad. De vertaling is, zoo als men die van den smaakvollen steenbergen van goor verwachten kan, en de uitvoering keurig. Een paar door ons aangeteekende onnaauwkeurigheden en drukfouten willen wij niet eens opgeven. Zoo onbekend als ons de Esq. was, waren het de Schrijvers der beide volgende boeken: | |
De Kozak. Geschiedkundige Roman, door J. Czynski. Uit het Fransch. II Deelen. Te Zaltbommel, bij J. Noman en Zoon. 1837. In gr. 8vo. 489 Bl. f 5-80. | |
[pagina 393]
| |
Uit het Fransch moge al dan niet uit het oorspronkelijke zijn; onze Letterkunde is met dezen Roman niet bijzonder verrijkt. Wij hadden dien liever onvertaald gelaten. Doch het is met het vertalen, naar het schijnt, zoo ver gekomen, dat het eene uitzondering is, wanneer een buitenlandsch Romannetje niet ‘in een Nederduitsch gewaad’ gestoken wordt. Als dat zoo is, behoefde dan ook deze Kozak niet uitgezonderd te worden. Van geheel andere soort is: | |
Picciola, door X. Boniface Saintine. Uit het Fransch. Te Dordrecht, bij P. Los, Gz. 1837. In gr. 8vo. 309 Bl. f 2-90.‘De geschiedenis,’ zoo berigt de Schrijver in eenen brief aan Mevrouw virginie ancelot, ‘de geschiedenis, die ik verhaal, is eenvoudig, zoo eenvoudig, dat misschien nooit eene pen ondernomen heeft, om enger beperkt onderwerp op het papier te brengen.’ Zij laat zich met weinige woorden verhalen. Het is de gehechtheid eens gevangenen voor eene plant, die tusschen de vloersteenen op de binnenplaats zijner gevangenis opgeschoten was. Eenvoudiger kan het nu wel niet. Maar het boek is daarom niet langdradig. Integendeel, het is hoogst onderhoudend. De geschiedenis en liefdesintrigue, die zich aan dit eenvoudig onderwerp verbindt, laten wij nu eens daar; maar uiterst leerzaam is het, te lezen, wat de zucht tot gezelligheid, diep ingedreven in het menschelijke gemoed, vermag, en hoe de eenzame gevangene behoefte heeft, om zich met eenig voorwerp, al is het eene plant, bezig te houden. In dit opzigt herinnerde ons dit boek gedurig een klein, maar gulden boeksken: de Melaatsche van Aosta. Bovendien: de plant Picciola werd door den gevangen Graaf van Charney in hare zamenstelling bestudeerd; en die studie, vereenigd met het opvolgend gesprek eens medegevangenen, hergaf hem zielrust, want zij hergaf hem het geloof in God en zijne voorzienigheid. Een geschrift als dit verzoent ons met de nieuwste letterkunde van Frankrijk, zoo jammerlijk ontsierd door de ellendige misgeboorten van eenen victor hugo, jules janin, sue en anderen. Het overdrevene zien wij over het hoofd, want het is vol waarheid en gevoel. Kortom, het is geen gewone Roman, maar een diep | |
[pagina 394]
| |
gedacht geschrift, dat ook als Roman de aandacht genoegzaam opwekt en levendig houdt. Weder van een' gansch anderen stempel - maar onze Recensie is toch een bont allerlei - is: | |
De Jagtstrooper; door L. Rellstab. Naar het Hoogduitsch. Te Haarlem, bij de Wed. A. Loosjes, Pz. In gr. 8vo. 262 Bl. f 2-50.Een Romannetje vol onwaarschijnlijkheden, doch, hoe luchtig opgeslagen, in stijl en voordragt den meester verradende. Het is echter het minste, wat wij van dezen Schrijver lazen, en wordt ver overtroffen door - ook van eenen bekenden Romanschrijver -: | |
Het Waterspook, of de Nederlanders in Amerika. Een Tafereel uit het begin der achttiende Eeuw. Door J.F. Cooper. Naar het Engelsch. II Deelen. Te Amsterdam, bij J.F. Schleijer. 1837. 631 Bl. f 6-60.Men kent den trant van den bekwamen Amerikaanschen Schrijver. Ook dit werk is even opgevuld met scheepstermen en scheepsbeschrijvingen, als men dit van hem gewoon is. Twee- en driemalen bevalt - maar eindelijk verveelt het. Hoe kunstig ook opgezet, moet de Roman uit den aard der zaak goeddeels onverstaanbaar zijn voor elk, die een schip in al zijne bijzonderheden niet naauwkeurig kent. In dezen trant is ook geschreven: | |
De Tweelingbroeders; een Verhaal van een oud Zeeman. Naar het Engelsch. Te Amsterdam, bij J.F. Schleijer. In gr. 8vo. 295 Bl. f 2-90.De Schrijver heeft zich niet genoemd. Misschien is het Kapt. marryat. Rec. is geen zeeman, en heeft daarom deze beide boeken, gelijk ook het volgende, ter lezing gegeven aan eenen zijner vrienden, een' Zeeöfficier, die verklaarde geene noemenswaardige misslagen in de zeetermen gevonden te hebben, hetgeen de geschiktheid der Vertalers voor hunne taak bewijst. Wij eindigen ditmaal met | |
[pagina 395]
| |
Drie Verhalen uit het Zeemansleven. Vertaald. Te Medemblik, bij L.C. Vermande. 1837. In gr. 8vo. f 3-:die wij gelooven, dat heel mooi zijn voor de zonen van neptunus, maar ons niets bevielen, eenigzins uitgezonderd het derde - omdat het het kortste is. |