| |
Het Militaire Leven onder het Fransch-Keizerlijke Bestuur; of zeden, gewoonten en gebruiken van den Krijgsman, in het garnizoen, op de bivouac, in het veld, enz. Naar het Fransch, van E. Blaze. II Deelen. Te Amsterdam, bij J.C. van Kesteren, 1838. In gr. 8vo. 568 Bl. f 5-50.
De oude Sergeant. Het Leven en de Lotgevallen van J.F.
| |
| |
Löffler. Eene Bijdrage tot de Geschiedenis der Tijdgenooten. 1785-1836. Uit het Hoogduitsch, door J.S. Spoelstra. II Deelen. Te Leeuwarden, bij L. Schierbeek. 1837. In gr. 8vo. 788 Bl. f 7-90.
Wij voegen de aankondiging dezer beide werken onder hetzelfde hoofd bijeen, dewijl zij, hoezeer ook in vorm, stijl en strekking uiteenloopende, beide het Krijgsmansleven ten onderwerp, en voormalige Militairen tot Schrijvers hebben.
I. In het werk van blaze vindt men geen aaneengeschakeld verhaal, maar eene verzameling van mededeelingen, opmerkingen en anecdoten, over en uit de onderscheidene omstandigheden, waarin zich de krijgsman gewoonlijk bevindt, en inzonderheid zoo als die voor hem in de dienst van napoleon plaats vonden. Het is in vijftien rubrieken afgedeeld, elk waarvan eene dier verschillende situatiën aanduidt, b.v. de Marschen, de dag van een' Veldslag, de Kaserne enz. Nu eens vergezellen wij onzen tweeden Luitenant, den Schrijver, met zijn regement, in Spanje; dan weder in Duitschland of in Polen, en overal schetst hij ons (wat de waarde van het boek aanmerkelijk verhoogt) niet slechts de zeden, gewoonten en gebruiken der krijgslieden, maar tevens die der door hen op hunne veldtogten bezochte volken, waarbij de Duitschers er het beste afkomen; terwijl van den trots en de verregaande morsigheid der Polen, even als van de bigotterie, domheid, en volgens den Schrijver voornamelijk uit luiheid ontstaande soberheid der Spanjaarden, een zeer ongunstig, maar, naar wij gelooven, grootendeels waarachtig tafereel wordt opgehangen. Onder de talrijke anecdoten zijn er vele, welke in vroegere tijden te huis behooren, maar die blaze zich, à propos van dit of dat onderwerp, herinnert en, als een echt liefhebber van vertellen, daarbij te pas brengt. Men treft hier wel eenige oude kennissen aan, maar niet weinige dezer anecdoten zullen wel voor de meeste lezers nieuw zijn; vele zijn aardig, en sommige ver van onbelangrijk, daar zij meer licht over de geschiedenis en het karakter van beroemde historische personen verspreiden. Bij het lezen van die, van welke de Schrijver zelf getuige zou geweest zijn, betwijfelden wij soms, of hij niet in het zwak der meeste anecdotenjagers deelt, namelijk van, onder
dit voorgeven, oude voor nieuwe vertellingjes op te disschen.
Over het algemeen ademt het werk den karakteristieken
| |
| |
Franschen geest. Men moet Franschman zijn, om, zonder eigenlijk wreed of ongevoelig te wezen, want dit is blaze niet, al de ijselijkheden van den Oorlog dus lagchende te beschrijven, als het hier gedaan wordt, en om de zoogenaamde galanterie zoo schier overal bij te pas te brengen; in welk opzigt de Vertaler, blijkens zijn Voorberigt, nog, met een goed zedelijk doel, het origineel merkelijk besnoeid heeft, hetgeen hij, dewijl het een boek is dat in allerlei handen komt, hier en daar nog meer had kunnen doen, b.v. met het verhaal, Iste D. bl. 103, met veel uit de rubriek Zoetelaarsters, en met hetgene IIde D. bl. 36 en 141 geschreven staat.
Dit een en ander neemt niet weg, dat zich het grootste gedeelte van dit werk met veel genoegen laat lezen. Het levendige en onderhoudende van den stijl, het belangrijke der historische mededeelingen, de practisch-wijsgeerige beschouwing van menschen en zaken, (altijd echter op zijn Fransch) de behartigenswaardige opmerkingen en gissingen, omtrent de oorzaken, gevolgen en het verband van vele historische daadzaken, brengen daaraan elk het zijne toe. Ten voorbeelde: Iste D. bl. 247 leeren wij, dat nagenoeg het geheele Fransche leger, op den avond na den slag bij Wagram, beschonken was, ten gevolge der nabijheid van de wijnbergen en kelders; zoodat, indien de Oostenrijkers geweten hadden, in welken staat zich hunne vijanden bevonden, tienduizend hunner zeer gemakkelijk al de Franschen hadden kunnen vernielen. ‘Van hoeveel invloeds,’ wordt hierbij gevraagd, ‘kan eene [in schijn] nietswaardige zaak, op het lot der Rijken en Monarchen, niet zijn? Welk eene verandering zou dit niet aan de groote zaak hebben gegeven! Het vijfde bedrijf van het groote treurspel, dat gedurende zoo vele jaren in Europa gespeeld was, zou deszelfs ontknooping door middel van eenen wijnkelder hebben kunnen vinden!’ - Opmerkelijk is ook, nog in onze dagen, wat, Iste D. bl. 170, over de wijze van oorlogvoeren in Spanje gezegd wordt: ‘Geen Land ter wereld is geschikter voor eenen oorlog bij kleine benden. Overal vindt men uitnemende gelegenheden om een militair standpunt te nemen, en wanneer men daarbij de matige leefwijze der bewoners in aanmerking neemt, dan zal men des te gemakkelijker begrijpen, hoe moeijelijk het is, daar eenen opstand in massa te beteugelen. En dus zijn in dat Land de burgeroorlogen altijd oneindig geweest, en te
| |
| |
meer nog, daar de hoofden van alle partijen altijd vreesden hun gezag te verliezen wanneer het vrede wordt,’ enz.
De Schrijver bezit te veel levenswijsheid en gezond verstand om een pogcher te zijn, en den militairen stand, zelfs onder de zegevierende vanen van eenen napoleon, als het hoogste toppunt van geluk voor te stellen. Aan zijne overal ingevlochtene opmerkingen, omtrent militairen roem en rangen, het meestal overdrevene der legerberigten, het berispelijke der tweegevechten, het doorgaans nuttelooze zelfs der bloedigste oorlogen, en andere soortgelijke onderwerpen, zullen velen gewis hun zegel hechten.
De Vertaler, uit zijne naamletters j. de q.... genoegzaam kenbaar, heeft zijne taak met den hem eigenen smaak volvoerd, en in eenige Noten de vereischte opheldering van voor vele Nederlanders minder verstaanbare krijgstermen gegeven. Alleen verwonderde het Rec., in een werk, waarin, door Schrijver en Vertaler als om strijd, zoo sterke jagt op taalfouten van anderen gemaakt wordt, zoo vele correctiefouten (daarvoor toch houdt hij ze liefst) overgebleven te vinden.
Een keurig vignet in koper versiert den titel der beide Deelen.
II. In stede van den luchthartigen, altijd schertsenden, maar ook niet zelden wat al te ligtzinnigen Franschman, spreekt ons, in het tweede der boven aangekondigde werken, de eerlijke, gemoedelijke, tot somberheid gestemde Duitscher toe. Löffler, de oude Sergeant, is eigenlijk niet de Schrijver van deze zijne levensgeschiedenis; want zij is, uit zijne opgaven en verhalen, door den Heer g. rieck, te Breslau, in geregelde orde te boek gesteld; maar deze heeft overal, behalve in het korte naschrift, den hoofdpersoon zelven laten spreken, het verslag van wiens lotgevallen, door menschlievende medewerking van Landgenooten, tot een middel van ondersteuning in den ouderdom voor dezen heeft moeten dienen en welligt nog heden dient.
Löffler, te Zweidnits, in Silezië, in 1785, uit burgerlijke ouders geboren, voldeed, als jongeling, aan eene onwederstaanbare zucht om de wijde wereld in te gaan, en is, na ruim dertig jaren, gelijk het spreekwoord zegt, van eene zeer slechte reis, of liever van een aantal slechte reizen gekomen; want de arme sukkelaar, die het in de militaire loopbaan nooit verder dan tot den rang van Sergeant heeft kun- | |
| |
nen brengen, is, in Oostenrijksche, Hollandsche en Engelsche dienst, als soldaat, te land of ter zee, en tusschenbeiden als krijgsgevangene, in verscheidene oorden van Duitschland, Turkije, de toenmalige Oostenrijksche Nederlanden, Frankrijk, Holland, Engeland, de Middellandsche Zee, aan de Kaap de Goede Hoop, op Jamaica, in Hanover, en waar al niet, geweest, altijd nagenoeg arm, dikwijls mishandeld of bedrogen, zonder andere naauwe betrekkingen aan te knoopen dan met eene Negerin, die hij op Jamaica tot vrouw nam, en die hij er met twee kinderen heeft achtergelaten, werwaarts hij, toen hij eindelijk vrij man werd, geen' grooten lust gevoelde terug te keeren, om er haar weder te gaan opzoeken, en zulks om zeer billijke redenen, die de Lezer tegen het einde van het IIde Deel vinden zal.
Ofschoon nu onze goede Sergeant, gelijk hij bij herhaling rondborstig zelf betuigt, zich zelden op het ware standpunt geplaatst vond, om de door hem bezochte Landen, en de aldaar bijgewoonde gebeurtenissen, ruim en in bijzonderheden te overzien, zoo deelt hij ons echter, in ongekunstelden toon, zooveel van een en ander mede, als zijn persoonlijke toestand zulks toeliet; en juist het onopgesmukte van zijn verhaal geeft daaraan meerdere waarde, dan dat van den snoever hebben zou, die ons, uit zucht om over alles als ooggetuige mede te praten, onwaarheden op de mouw zou willen spelden. Alleen enkele gevallen uitgezonderd, zoo als, wanneer hij, nog niet ontnuchterd van den roes, door de gulheid van een' zielverkooper aangedronken, voor Rotterdam op stroom liggende, de zon in zee ziet ondergaan, (Iste D. bl. 265) of zich laat vertellen, dat de driehonderd vijfenzestig kinderen ter eener dragt, van margaretha van Holland, te Amsterdam op het stadhuis in eene flesch bewaard worden (!) (IIde D. bl. 174) kan men op zijne verhalen doorgaans vrij wel staat maken; zooveel is althans blijkbaar, dat hij nooit opzettelijk der waarheid te kort doet.
Omtrent den oorlog der Keizerlijken, eerst tegen de Turken, later tegen de Fransche Republikeinen; de leefwijze op Jamaica en aan de Kaap de Goede Hoop; de toenmalige behandeling der militairen, ook op de Engelsche en Hollandsche oorlogsschepen, enz. komen hier zeer lezenswaardige bijzonderheden voor. Bijna het geheele boek door beklagen wij het lot van den armen zwerver; maar evenzeer wekt hij overal onze hartelijke belangstelling op, door zijne godsdienstige on- | |
| |
derwerping aan de leidingen der Voorzienigheid, zijne erkentelijkheid, ook voor de geringste hem bewezene weldaden en verkwikkingen, zijne edelmoedige vergevensgezindheid, en zijne gehechtheid aan het als jongeling verlaten, als bijna afgeleefd grijsaard eindelijk wedergevonden Vaderland; ofschoon het ons duister blijft, waarom de hem overgebleven eenige broeder, wiens wederontmoeting, IIde D. bl. 304, zoo aandoenlijk verhaald wordt, zich zijner niet verder heeft aangetrokken, en toegelaten, dat hij in een burger-armhuis, bij genade, moest worden opgenomen.
De hulpvaardige rieck schijnt op eene loffelijke wijze de vrijwillig opgenomen taak, om als tolk voor löffler bij het publiek op te treden, ten uitvoer gebragt te hebben. Ook de Vertaler verdient dank, zoo wel voor de goede overzetting, als voor de talrijke historische, biografische en aardrijkskundige Aanteekeningen en Bijlagen, met welke het werk door hem is verrijkt geworden. Tegenover den titel van het Iste Deel vindt men de afbeelding van den held der geschiedenis, die er, dunkt ons, zeer wel dus kan uitzien; en op den titel van elk Deel staat een verschillend steendrukplaatje, van welke vooral het tweede beter geteekend had kunnen wezen. |
|