| |
Handleiding bij het Onderwijs in de Christelijke Geloofs- en Pligtenleer. Ten gebruike in Doopsgezinde Gemeenten, door J. Boeke, Leeraar bij de Vereenigde Doopsgezinde Gemeente te Amsterdam. Te Amsterdam, bij J. Müller. 1837. In kl. 8vo. 91 Bl. f :-70.
De Eerw. boeke heeft voor zich genoegzame redenen gevonden, om de menigte van grootere en kleinere onderwijsboeken in de Christelijke geloofs- en zedeleer, die, vooral sedert het begin dezer eeuw, hier te lande zijn in het licht verschenen, door de uitgave van boven vermelde Handleiding te vermeerderen. Naar zijne betuiging in het Voorberigt, hoopt hij daardoor mede te werken ‘ter vervulling van eene behoefte, die in zijne Kerkgemeenschap tegenwoordig, zoo hij gelooft, algemeen gevoeld wordt.’ Deze betuiging kan eenigzins vreemd schijnen, zoo men bedenkt, dat de onderscheidene Afdeelingen der Protestantsche Kerk in ons Vaderland, met verzachting van hetgeen dezelve vroeger zoo scherp onderscheidde, in de hoofdwaarheden van het Christelijk geloof elkander zoo zeer zijn genaderd, dat de Predikanten, zonder eenigen schroom, zich van de wederzijds uitgegevene geschriften voor het godsdienstig onderwijs der jeugd kunnen bedienen, en dit ook werkelijk doen. Intusschen zal hij, die de woorden godsdienstige verdraagzaamheid en vrijzinnigheid regt verstaat, niet alleen niet wraken, maar goedkeuren, dat, zelfs bij dezen staat van zaken, elk Protestantsch Kerkgenootschap zijne eigene onderwijsboeken heeft, en door derzelver gebruik den geest tracht te bewaren, die hetzelve kenmerkt. Behalve toch, dat de bepaalde punten, die het onderscheidende van elke gezindte uitmaken, bij de godsdienstige opleiding van jongelieden behandeld worden, en invloed hebben op het zamenstellen van geschriften, daarvoor bestemd, zoo komt hier mede in aanmerking het eigenaardig inzigt in het opvatten en voorstellen der Bijbelsche waarheid bij ieder Kerkgenootschap, waartoe de katechetische geschriften veelzins bevorderlijk zijn. En welligt is dit een der gronden, waarop de behoefte rust, waarvan de Schrijver in zijn Voorberigt gewaagt. Indien Rec. zich hierin niet bedriegt, zoo moet
| |
| |
hij het oogmerk van den Eerw. boeke ten volle billijken, als die, voor de jeugd onder zijne geloofsgenooten schrijvende, slechts hetzelfde doet, wat zijne overige Protestantsche Ambtsbroeders, door de uitgave van hunne godsdienstige onderwijsboeken, voor hunne Gemeenten bedoelen.
Bij zulk eene beschouwing der zaak is het den Heere boeke voorzeker moeijelijk gevallen, van de onderwijsboeken, door Doopsgezinden in den geest van hunne Kerkgemeenschap opgesteld, er een uit te kiezen, dat aan zijn oogmerk kon gerekend worden te beantwoorden. Verre de meeste toch van die geschriften uit vroegere dagen ademen naar inhoud en vorm te veel een' anderen geest, dan dat zij in den tegenwoordigen tijd bruikbaar zouden zijn, en zelfs de nieuwere laten in beide opzigten te veel te wenschen over, dan dat zij de behoefte aan meer geschikte leerboeken niet zouden hebben doen gevoelen. Het is dan ook ter vervulling van deze behoefte, dat deze Handleiding is vervaardigd, en, voor zoo veel Rec. er over mag oordeelen, is hierdoor aan de Doopsgezinde Kerkgemeenschap in 't algemeen eene wezenlijke dienst bewezen.
De titel wijst de bepaalde bestemming van het boekje duidelijk aan; hetzeive strekt ‘ten gebruike in Doopsgezinde Gemeenten.’ Het maakt geene aanspraak op een' uitgebreider werkkring, dan die binnen de naauwe perken der Doopsgezinde Kerkgemeenschap zich voor hetzelve opent; en de Eerw. Schrijver zal zijn oogmerk bereikt achten, zoo hij door zijnen arbeid den opbouw van velen onder zijne geloossgenooten in waarheid en Godzaligheid bevorderlijk zijn mag. Het spreekt dus wel van zelf, dat men de kenmerkende gevoelens der Doopsgezinden over sommige geloofsartikelen, met derzelver gronden, en de toetsing der gevoelens van andersdenkenden daarover, hier vindt opgegeven; doch Rec. houdt zich verzekerd, dat geen welgezinde hierin eenigen aanstoot vinden zal. Ook hier, waar het op de handhaving van het kenmerkende der eigene Kerkgemeenschap en op de wederlegging van afwijkende gevoelens aankomt, verloochent de Man zich niet, die gevoelt en toont te weten, niet alleen wat beleefdheid, maar wat Christelijke verdraagzaamheid is, in den edelen en stelligen zin des woords.
Wat het zakelijk gedeelte van het boekje betreft, zoo vindt men het Evangelie daarin voorgesteld in deszelfs Goddelijke hoogheid, als het eenige voldoende middel tot een
| |
| |
nieuw en zalig leven, in gemeenschap met God door jezus christus; men bespeurt er in den ijverigen Protestant, die, de H. Schrift als het eenig gezaghebbend rigtsnoer in zaken des geloofs eerbiedigende, met groote zorgvuldigheid de bewijsplaatsen heeft uitgelezen; den kundigen Godgeleerde, die met de tegenwoordige vorderingen zijner wetenschap bekend is; den scherpzinnigen Denker, die de begaafdheid bezit, zijne gedachten ook over ingewikkelde onderwerpen juist en duidelijk voor te stellen, en, gelijk reeds gezegd is, den Doopsgezinde, die met zijne Kerkgemeenschap is ingenomen, maar die ingenomenheid met echte Christelijke verdraagzaamheid vereenigt.
Wanneer men den rijken inhoud nagaat, zoo kan men zekerlijk niet ontkennen, dat het boekje zeer veel bevat, ja te veel voor den gewonen leerling, en dus overladen kan schijnen. Rec. zou echter den geëerden Schrijver meenen te verongelijken, zoo hij verzweeg, wat deze daarover in het Voorberigt vermeldt. Daar toch zegt hij, dat zijne Handleiding, ‘bij hare beknoptheid, veel aanleiding tot nadere ontwikkeling geeft; terwijl zij den onderwijzer, ten aanzien van de meerdere of mindere uitvoerigheid der behandeling, ruime vrijheid laat; - dat het boekje oorspronkelijk bestemd is, om te dienen bij het onderwijs van leerlingen, die den tijd en de geschiktheid bezitten, om schriftelijke opstellen, over het in de katechisatie besprokene en gehoorde, te vervaardigen;’ en verklaart hij, ‘wel gepoogd te hebben, door de kennelijk onderscheiden letter van de hoofdstellingen en vragen, het boekje ook voor minder ontwikkelde jongelieden eenigzins dienstbaar te maken, doch diens ondanks zelf het daarvoor min geschikt en voldoende te blijven achten.’ Wanneer men dit in het oog wil houden, vallen de bedenkingen tegen te groote uitvoerigheid, die anders ligtelijk zouden te maken zijn, weg, en zal men in den rijkdom van zaken, die hier aangeboden wordt, niets meer zien, dan een streven naar volledigheid, die met het beknopte in de voorstelling en met het kernachtige en praegnante in de uitdrukking kan gepaard gaan, zonder dat zij daarom, gelijk wel eens gebeurt, het gebied der eigenlijke Godgeleerdheid betreedt. Deze aanleg van het boekje blijkt ook onder anderen daaruit, dat er in gehandeld wordt van de geschiedenis der Kerk en van de verschillende Kerkgenootschappen, van de uitwendige eenheid der Kerk, van het mogelijke en wenschelijke daarvan, enz.
| |
| |
enz. Dit zou voorzeker in eene Handleiding voor minder ontwikkelden niet te pas komen, maar mag aan beschaafde jongelieden in onze dagen niet onbekend blijven; weshalve de behandeling daarvan op de katechisatiën, zelfs door de Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk, zoo Rec. zich wél herinnert, teregt is aanbevolen. Onze Duitsche naburen, die het gebied der Katechetiek nog al bearbeid hebben, schijnen zulk eene uitvoerigheid en volledigheid in het Christelijk onderwijs voor meer ontwikkelden niet af te keuren, zoo als men kan opmaken uit de leerboeken van draeseke, (vooral zoo als het in onze taal is overgebragt en vermeerderd door van epen) van simonjr., winzer en anderen, hoewel deze wel wat te veel geven en te diep gaan.
Het komt in een leerboekje als het onderhavige grootelijks aan op de orde en rangschikking der zaken; en Rec. zou aan de pligten van waarheidsliefde en onpartijdigheid meenen te kort te doen, zoo hij het eigenaardige onvermeld liet, wat boeke te dezen aanzien van zijne voorgangers onderscheidt. Zijne Handleiding namelijk komt met vele andere vroeger uitgegevene daarin overeen, dat de Christelijke waarheden in korte stellingen worden medegedeeld, met aanwijzing op niet uitgedrukte Bijbelteksten, en dat onder die stellingen vragen staan, welke ten deele op de stelling zelve, ten deele op de achter de vragen gevoegde teksten, of op de bij de stellingen gevoegde korte aanmerkingen slaan, ten deele in het boekje zelf geen antwoord vinden, maar door den onderwijzer dienen beantwoord te worden. Dit verband tusschen de hoofdstelling en de daaruit afgeleide vragen is, naar het oordeel van Rec., eene wezenlijke verdienste in het Vraagboekje over de Bijbelsche Geschiedenis, door den Eerw. a. verwijs te Deventer in 1824 uitgegeven; een boekje, dat hem voorkomt of niet genoeg bekend, of door later uitgekomene boekjes over dat onderwerp te onregte overschaduwd te zijn. Boeke heeft de afwijking van den vorm van vraag en antwoord, door het gebruik van zoodanige stellingen, met vele Katecheten van vroegeren en lateren tijd gemeen. Niet alleen zijn bij onze Duitsche naburen, sedert de herstelling van het katechetisch onderwijs, (welke van de Beriijnsche prijsuitschrijving omstreeks 1767, van basedow, simon en anderen dagteekent) vele en meestal de beste leerboeken in dien thetischen vorm verschenen, maar ook hier te lande zijn onder anderen van kooten en van meerten bij de Hervorm- | |
| |
den, statius muller bij de Lutherschen, en reeds vroeger p. beets, pz. bij de
Doopsgezinden, daarin, met of zonder vragen, voorgegaan, en heeft ook de Amsterdamsche Hervormde Predikant prins, in zijne vele verdienstelijke katechetische werkjes, de voetstappen dier voorgangers in dit opzigt, met eenige wijzigingen, gedrukt.
De hoofdverdeeling, die in dit boekje heerscht, is de navolgende. Hoofdst. I. De Godsdienst en hare kenbronnen. Hoofdst. II. Inhoud van de Schriften des O.V. Afdeel. 1. God, de Schepper, Onderhouder en Bestuurder van het Heelal. Afd. 2. De mensch. Afd. 3. De zonde. Afd. 4. Gods gezindheid omtrent de zonde en den zondaar. Afd. 5. Voortgang der zonde onder het menschdom, en verordeningen van God, om dien voortgang te stuiten. Hoofdst. III. Inhoud van de Schriften des N.V. Afd. 1. Geschiedenis, perfoon en waardigheid van jezus. Afd. 2. Oogmerk der verschijning van jezus op aarde. Afd. 3. Jezus als Leeraar en inhoud zijner leer. Afd. 4. Jezus als toon- en voorbeeld. Afd. 5. Het lijden en sterven van jezus. Afd. 6. De opstanding en hemelvaart van jezus. Afd. 7. De verlossende werkzaamheid van den verhoogden jezus. Afd. 8. Waarin de verlossing, door jezus bewerkt, bestaat. Afd. 9. Hoe wij de aangebragte verlossing kunnen deelachtig worden. Hoofdst. IV. Over de Christelijke Kerk en hare geschiedenis. Afd. 1. Het wezen, de omvang en de inrigting der Christelijke Kerk. Afd. 2. Overzigt van de geschiedenis der Christelijke Kerk, en van het kenmerkende harer onderscheidene afdeelingen. Hoofdst. V. Nadere ontvouwing van den pligt des Christens. Afd. 1. Het wezen, de grond en kenbron der Christelijke pligten en derzelver betrachting. Afd. 2. Pligten ten aanzien van God en jezus christus. Afd. 3. Pligten ten aanzien van ons zelve. Afd. 4. Pligten ten aanzien van onze medemenschen. Afd. 5. Over de hindernissen en hulpmiddelen der Christelijke pligtsbetrachting.
Deze verdeeling sluit zich, naar het oordeel van Rec., naauw aan den Bijbel, hierin eenigzins gelijkende naar het vraagboekje van egeling; zij is historisch, zonder enkel historie te geven, zoo als de laatstgenoemde en statius muller dezelve in schets aan hunne geloofs- en zedeleer laten voorafgaan; de kennis der historische data wordt bij den leerling voorondersteld, en de historie wordt alleen pragmatisch gebruikt. Het O.V. komt daardoor beter uit in
| |
| |
deszelfs volle belang, echter zonder met het N.V. gelijkgesteld te worden, en Gods wijsheid in den loop der Openbaringen treedt in een helder licht, ja wordt in het onderwijs eenigzins nagevolgd, waaromtrent busch, in zijne Anleitung zur Mittheilung der Religion, bl. 43, teregt verklaart: ‘Der Weg zum Christenthum durchs Alte Testament ist der richtige.’
Ten aanzien van inhoud en gang heeft het geschrift van boeke de meeste overeenkomst met dat van wijlen zijnen Doopsgezinden Medebroeder beets, die echter het overzigt der Kerkgeschiedenis, even als dat van de geschiedenis van jezus en de Apostelen, naar het oordeel van Rec., min gepast laat voorafgaan. Ook is het laatstgenoemde veel uitvoeriger, en meer leesboek, dan handleiding.
Het kan den lezer toeschijnen, dat er in het boekje onderscheidene noodelooze herhalingen voorkomen, die door de gekozen orde van behandeling van zelf moeten ontstaan. Zoo wordt er tweemaal van Doop en Avondmaal (bl. 38 en 44) gesproken; doch bij eenig nadenken zal men inzien, dat dit geenszins bloote herhaling is, maar veeleer beschouwing dier plegtigheden uit beide oogpunten, waaruit zij beschouwd moeten worden, t.w. van de zijde des Instellers en van de zijde der geloovigen. Doorgaans vinden deze plegtigheden alleen eene plaats onder de hulpmiddelen tot Godzaligheid; doch deze voorstelling is eenzijdig, weshalve zij dan ook bij egeling niet als bloote hulpmiddelen, maar als openbaringen en bekrachtigingen des geloofs voorkomen. Bedriegt Rec. zich niet, dan hebben Afd. 7 en 8 van Hoofdst. III nog al iets kenmerkends, daar zij in bijzonderheden ontwikkelen hetgeen doorgaans slechts met algemeene trekken wordt afgedaan.
Het kwam Rec. in den beginne voor, dat de pligtenleer, na de opgave van den inhoud der Schriften van het O. en N. Verbond, niet op de regte plaats was ingelascht; doch een dieper inzigt in het plan, door den Schrijver gevolgd, heeft ook deze bedenking weggenomen. Het Vde Hoofdstuk, namelijk, is blijkbaar te beschouwen als een aanhangsel voor hen, die, in overeenstemming met den Eerw. boeke, eene afzonderlijke en uitvoerige behandeling der Christelijke zedeleer noodig achten. Daarom luidt ook het opschrift: Nadere ontvouwing van de pligten des Christens, en volgt dit Hoofdstuk op het overzigt van de Kerkgeschiedenis, waar- | |
| |
mede de Handleiding zelve als gesloten zou kunnen beschouwd worden. Eene zoo uitvoerige behandeling der Christelijke pligten zou, ter plaatse waar zij zou hebben behoord, namelijk in Hoofdst. III, Afd. 3, eene groote onevenredigheid en een' misstand hebben veroorzaakt, gelijk inderdaad in vele boekjes van dien aard het geval is; terwijl in andere de behandeling dier pligten wel in evenredigheid staat met het overige, maar daardoor tevens ongenoegzaam en ongeschikt is tot eene omvattende voorstelling van alwat tot de Christelijke zedeleer moet worden gebragt.
Rec. wenscht het boekje in veler handen, overtuigd, dat het, met oordeel gebruikt, veel nut stichten, en de kennis der waarheid, die naar de Godzaligheid is, grootelijks zal bevorderen. De uitvoerigheid van deze aankondiging verbiedt Rec., tegelijk eenig beoordeelend verslag te geven van den Schriftuurlijken Katechismus, welken de ijverige en bekwame Schrijver op deze Handleiding heeft laten volgen. Hij hoopt zich daartoe, bij eene volgende gelegenheid, te zetten. |
|