Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1838
(1838)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 236]
| |
Met belangstelling nam Recensent het werk van den Eerw. nieuwhof ter hand. Reeds de titel lokte hem uit tot lezen en overpeinzen, en hoe meer hij in de lezing vorderde, in gelijke mate nam zijne belangstelling toe. Men vindt hier wel niets, wat men, in den eigenlijken zin, nieuw kan heeten; geene tot heden nog onbeproefde verklaringswijzen van dit belangrijk, maar donker gedeelte uit de levensberigten van den Verlosser; maar men vindt eene beknopte, zaakrijke opgave en eene oordeelkundige toetsing der verschillende gevoelens. Men verkrijgt, binnen de ruimte van 103 bladzijden, (de overige bevatten eenige Aanteekeningen) een tamelijk volledig overzigt van het wetenswaardigste, wat door de onderscheidene Uitleggers over deze gebeurtenis geschreven is. Moet men dan ook, na de lezing dezer Verhandeling, blijven zeggen: ‘non liquet; althans niet alles werd even helder;’ men ontvangt toch, door de bijeenvoeging der verschillende gevoelens en des Schrijvers Epicrisis, nadere gronden van bevestiging voor de grammatisch-historische opvatting van deze plaats. De Verhandeling is verdeeld in vier Afdeelingen. In de eerste worden de onderscheidene hoofdgevoelens over de Verzoeking opgegeven en getoetst. De tweede stelt voor en bevestigt het meest waarschijnlijke gevoelen. (Natuurlijk ook dat des Schrijvers.) Hier wordt over den tijd wanneer, de plaats waar, den persoon door wien, en den toestand waarin Jezus verzocht werd, gehandeld; terwijl vervolgens de drie verschillende aanvallen der Verzoeking, en de wijze, waarop Jezus zich onder dezelve gedroeg, beschouwd worden. De Schrijver verklaart, het er voor te houden, dat de persoonlijke Duivel onder eene bepaalde gedaante tot Jezus gekomen is (zonder dat Deze hem als zoodanig erkende); terwijl wij op bl. 39 tot 47 zijne denkbeelden omtrent het bestaan van goede en kwade Geesten Bijbelsch en consequent voorgesteld en ontwikkeld vinden. Of hij hierbij echter de wijziging en ontwikkeling der volksdenkbeelden wel genoegzaam in het oog gehouden hebbe, en of er | |
[pagina 237]
| |
niet een en ander tegen zijn betoog op bl. 44 en 45 zou aan te merken vallen, willen wij in het midden laten. Zoo veel is zeker, dat elk Bijbelsch-denkend Godgeleerde in de hoofdzaken van hem niet verschillen zal. - De derde Afdeeling geeft het verband op van de Verzoeking met de betrekking (bestemming) en de lotgevallen van Jezus op aarde. De vierde, eindelijk, wijst aan eenige trekken van gelijkmatigheid in het bestaan en gedrag van Jezus hier en in zijn volgend leven, (overeenstemming van gezindheden gedurende de Verzoeking en in het vervolg van zijn leven) en besluit met eenige leerrijke opmerkingen, die uit het behandelde voortvloeijen. Hierbij dachten wij aan de niet geciteerde voortreffelijke predikatie uit massillon's petit Carême, waarvan de Schrijver doelmatig gebruik had kunnen maken. Ziet daar, Lezers, den inhoud van dit belangrijk stuk! In elke der verschillende Afdeelingen komen juiste en scherpzinnige opmerkingen voor. Evenwel verwonderde het ons, dat de Schrijver, bij de veertigdaagsche afzondering ook van Mozes en Elias gewagende, niet op het bestuur der Voorzienigheid gewezen heeft, welke ook latere Godsdiensthervormers, vóór het aanvaarden hunner belangrijke taak, de gelegenheid deed vinden, om in de eenzaamheid hunne bestemming te bepeinzen, en zich met den vereischten moed, het onmisbaar vertrouwen op hoogeren bijstand enz. aan te gorden. Ook bevreemdde het ons eenigzins, dat de Schrijver, bij de veelvuldige proeven van boekenkennis en belezenheid, die in zijne Verhandeling, gelijk ook in de Aanteekeningen, doorstralen, noch van paulus' Commentar, noch van diens Leben Jesu melding maakt. (Dat van neander was hem, blijkens aanmerking 1 op het einde, onbekend, gelijk ook tot heden aan steller dezes.) Bij paulus zou hij een scherpzinnig chronologisch bezwaar tegen den veertigdaagschen afzonderingstijd gevonden hebben, aan welks wederlegging wij wenschten, dat hij zijne krachten beproefd had. Hoewel wij geenszins in alle bijzonderheden met den | |
[pagina 238]
| |
Eerw. nieuwhof kunnen instemmen (wij zien b.v. geene noodzakelijkheid, om het volstrekt niet gebruiken van eenig voedsel gedurende volle veertig dagen aan te nemen, noch ook om de verschillende verzoekingen in zulk eene korte tijdruimte elkander te doen opvolgen); zoo besluiten wij echter onze aankondiging met de hoop, dat de Schrijver voortga, de vruchten van zijn bezadigd, echt-vrijzinnig, oordeelkundig en Christelijk Schriftonderzoek aan het Publiek mede te deelen; terwijl wij hem toewenschen, dat hij, ook als Leeraar, in een' uitgebreider' werkkring, regt veel nut moge stichten, waartoe het hem aan geene kundigheden ontbreekt. Op de lijst der errata zullen wij nog stellen bl. 8 en elders: religiosisch-morele voor religieus-moreleGa naar voetnoot(*), uitlegwijze voor verklaringswijze, bovenzinnen-wereld voor bovenzinnelijke, en enkele andere, den Corrector ontsnapte, onnaauwkeurigheden. |
|