Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1838
(1838)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLa Esmeralda. Een Verhaal. (Victor Hugo nageschetst.) Door A. van der Hoop, jr. Te Dordrecht, bij J. van Houtrijve, Jr. 1837. In gr. 8vo. XVIII en 304 Bl. f 3-:Is het dan niet genoeg, dat de ware leeslust sedert lang oververzadigd wordt van romans, verhalen, vertellingen, romantische of historisch-romantische tafereelen, op waarheid (of waarschijnlijkheid of onwaarschijnlijkheid) gegrond? Is het niet genoeg, dat nogtans een groot gedeelte der lezende wereld dezen kost, het zij rijp of groen, bekookt of onbekookt, met flaauw-zoete of met piquante sausen toebereid, en in allerlei schotels opgedischt, maar al te gretig verslindt, en hierdoor te dikwerf smaak en maag beide bederft? Is het niet genoeg, dat er overvloedige gelegenheid is, om Fransche, Duitsche, Engelsche voortbrengsels van dien aard in het oorspronkelijke te lezen, en de vertaalwoede tevens op elk zoodanig nieuw verschijnsel jagt maakt, en zich haast, om hetzelve, hoe dan ook, door middel der vaderlandsche taal, tot aller kennis te brengen? Is dit alles niet genoeg, en moet dan nog een Nederlander het werk eens Franschmans, van zoo excentrieke verbeelding en smaak, als een victor hugo is, gaan naschetsen en naschilderen? ‘Heb ik dan razenden gebrek, dat gij dezen tot mij gebragt hebt, om voor mij te razen? Zal deze in mijn huis komen?’Ga naar voetnoot(*) - Tot deze uitboezeming van zijn gevoel en oordeel vindt Rec. zich gedrongen, nadat hij, ofschoon met moeite, de lezing van de verdichte historie, die in bovenstaand boek vervat is, ten einde gebragt heeft. Hij wil hiermede de vergelijking, uit het laatst aangehaalde gezegde te ontleenen, niet zoo verre getrokken hebben, alsof deze Schilder alles zoo gek geschetst hadde: neen! hij heeft partijen gevonden, waaruit hij zag, dat dezelve zijn penseel zoo kwaad niet behandelde; | |
[pagina 220]
| |
maar hierom bejammert hij het te meer, dat deszelfs vernuft en bekwaamheid op zulk eene wijze, als hier geschiedt, verkwist is; en hij zou gewenscht hebben, dat deze schets, zoo zij al voor eigene liefhebberij gemaakt wierd, in de portefeuille gebleven, of liever dat zij nooit begonnen ware. De Heer van der hoop intusschen heeft er anders over gedacht, en (gelijk hij bl. 283 meldt) ‘eene schets van victor hugo's Notre Dame de Paris trachten te geven, door hetgeen bij hem als episode voorkomt, als hoofdgedachte te behandelen.’ Hij heeft dit werk (zoo moet men het zich althans verbeelden) geïmproviseerd in den huiselijken kring van eene familie, waar de vader daartegen, zoo wel als tegen de werken van victor hugo, nog al iets in te brengen had, zoodat hij den spreker naauwelijks ten einde toe hooren kon; maar de improvisator trachtte zich te verdedigen, en de jonge lieden vonden het razend mooi; - ergo moest het op schrift gebragt en gedrukt worden. - Heeft men nu smaak in verschrikkelijke contrasten en onwaarschijnlijke avontuurlijkheden; wil men (gelijk de gemelde vader bl. 279 niet ten onregte zegt) ‘het gevoel door alle nuances heen op de pijnbank gebragt hebben,’ dan kan men zich hier verzadigen. Dan kan men b.v. la esmeralda, het heldinnetje van het stuk, welker genoeg wellustige gestalte voor het boek in beeldtenis staat, maar die in het verhaal eerst bl. 46 voor den dag komt als een mooi heidinnetje van 16 jaar, tot volksvermaak zien dansen, en haar geitje kermiskunstjes zien doen; maar weldra kan men in eene spelonk van vagebonden en straatroovers ingeleid worden, en haar in dezer gezelschap wedervinden. Dan kan men haar zich aldaar, in zekere zeer gunstige omstandigheid, boven verwachting eerbaar en onthoudend, maar zich naderhand in een bordeel zoo weelderig en wulpsch verliefd zien betoonen, dat het hoog, hoog tijd wordt, dat het niet verder gaat; - en dit wordt verhinderd, door dat een aldaar verscholen priester, die haar bemint, haren minnaar overhoop steekt, zoo 't schijnt, althans gevaarlijk wondt. Hierdoor kan men haar weldra, als hieraan schuldig of medepligtig, op de pijnbank gebragt, en, daar zij door de smart bekent, wat niet waar is, alsof zij aan moord, en wegens haar kunstige geitje aan tooverij schuldig ware, ter dood veroordeeld zien. Hierop, toen zij ter strafplaats gevoerd wordt, kan men haar, op eene wonderbaarlijke en miraku- | |
[pagina 221]
| |
leuze wijze, door eenen monster-leelijken dwerg, wien zij eens eene dienst bewezen heeft, daaraan ontvoerd en in veiligheid gebragt zien. Maar ziet! als men nu denkt, dat de historie dan toch eens eenmaal tot eene gelukkige en goede wending zal komen, vooral door het wedervinden van hare moeder, aan welke zij in hare kindschheid ontstolen is, en zij het gevaar van door de gewapende magt uit hare schuilplaats opgeligt te worden reeds bijna ontkomen is, verraadt zij zich door hare eigene onvoorzigtigheid: nu wordt haar verblijf overweldigd, waarbij ook alweder de vreemdste en wildste avontuurlijkneden plaats hebben; zij wordt op nieuw ter strafplaats gesleept, en met geweld - opgehangen: en dit zal geschied zijn op aanstoking van den priester, wiens liefde zij (zoo als eene poos te voren verhaald was) versmaad heeft, en die thans, met den genoemden dwerg, dit tooneel van den toren der Notre Dame aanstaart, maar nu door dezen naar beneden geslingerd wordt; waarna men van dezen laatst overgebleven' persoon niets meer hoort, dan dat twee jaar daarna zijn geraamte in een' grafkelder gevonden is, dat van la esmeralda omklemmende: en hiermede is de historie uit. Zietdaar, Lezers! eenigzins een denkbeeld van dit werk, en van den indruk, dien het op Rec. gemaakt heeft! Hoe is het mogelijk voor een' man van gezond verstand en ernstig nadenken, zulk een mengelmoes in de wereld te stooten? Hoe is het mogelijk voor een' man van goeden smaak en schoonheidsgevoel, zulk eene geschiedenis, welker inhoud voor het grootste gedeelte niet zeer belangwekkend is, op zulk een terugstootend einde te doen uitloopen? En kon men dan nog maar ten slotte een zedelijk doel in dezelve vinden; doch hiernaar heeft Rec. vruchteloos gezocht, ja te vergeefs hierop gepeinsd. Heeft de Heer van der hoop, bij ‘de gave van een buitengewoon geheugen,’ tevens ‘eene teugellooze verbeelding,’ (zoo als hij bl. 282, 3 zegt) mag hij die dan maar teugelloos als een wild paard laten voorthollen, en die woeste sprongen aan anderen, aan jonge lieden vertoonen? of moest hij dezelve niet liever zóó zoeken te beteugelen, dat zij met die andere gave dienstbaar werd aan de zaak van wijsheid en waarheid, van deugd en gelukzaligheid? Laat het in eenen gezonden zin uit te leggen zijn, dat (gelijk hij bl. 286 zegt) ‘den reinen van harte alles rein is;’ maar zijn allen, die zulke soort | |
[pagina 222]
| |
van boeken lezen en er het gretigst naar grijpen, zoo rein van harte? of, zoo zij het al zijn, loopt die reinheid des harten, zoo wel als de zuiverheid van smaak, dan geen gevaar van hierdoor schade te lijden? of, schaadt het hen al in dit opzigt niet, kan het hen dan niet met reden hinderen en ergeren, en dus het genoegen, dat zij nog konden hebben, wegnemen? en uit de betuiging, die de Schrijver hierop, ofschoon daar wat zonderling, laat volgen, (bl. 287) van zijne gehechtheid ‘aan die geopenbaarde geloofswaarheden, waarmede het Christendom, als Godsdienst ter behoudenis van zondaren, staat of valt’ enz., zou men eer versterking dan verzwakking van het zoo even gezegde mogen afleiden. - Rec. eindigt dus met van ganscher harte te wenschen, dat deze naschetsingen in de manier van victor hugo geen verdere vermeerdering of navolging zullen vinden; want voorzeker dit is de weg niet, om de gebreken van de besten onzer voorgangers en voorgangsters in dit vak van Letterkunde, over welke de jonge lieden (zie bl. 281) ook al den neus ophalen, te verbeteren, maar om onze Nederlandsche Romantiek in den grond te bederven. |
|