Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1838
(1838)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijProeve eener theoretische en practische Menschkunde. Door H. Timmer, Predikant. IIIde Deel. Te Groningen, bij W. Zuidema. In gr. 8vo. 350 Bl. f 2-75.De Eerw. timmer, in de laatste Afdeelingen des vorigen Deels gehandeld hebbende over 's menschen kenvermogen, vangt het voor ons liggend laatste gedeelte zijns werks aan met te spreken over het menschelijk gevoelvermogen, in de elfde; over de driften, benevens eenige karakters uit dezelve afgeleid, in de twaalfde Afdeeling; vervolgens over het men- | |
[pagina 215]
| |
schelijk begeervermogen, in de dertiende; over de karakters, die uit de hartstogten en begeerten voornamelijk ontstaan, in de veertiende; over den mensch in zijn' ontwikkelden leeftijd, in de vijftiende; over het afnemend tijdvak des menschelijken levens, in de zestiende; over de volmaakbaarheid van den mensch, in de zeventiende, en eindelijk over het karakter des geslachts, in de achttiende Afdeeling. Na de breedvoerige verslagen, die wij vroeger van het eersteGa naar voetnoot(*) en tweedeGa naar voetnoot(†) Deel gegeven hebben, mogen wij, hoe gaarne ook dit Deel op dezelfde wijze behandelende, slechts weinige ruimte meer voor dit werk innemen. Wat wij dan hier zouden moeten herhalen, met betrekking tot eenige onbepaalde en onnaauwkeurige uitdrukkingen, allerminst in een boek van wijsgeerigen inhoud te verontschuldigen, gaan wij met stilzwijgen voorbij. Evenzeer de vermelding van datgene, waarin wij van den geachten Schrijver moeten verschillen; taalfouten, ook hier niet overal vermeden, enz.Ga naar voetnoot(§) Alleen mogen wij eene aanmerking op de orde niet terughouden. Hetgeen timmer Afd. IV-XIV zegt, betreft inzonderheid den mensch in zijnen ontwikkelden leeftijd. Voegelijker ware het dus geweest, dat hij de algemeene aanmerkingen over dit onderwerp, die nu de vijftiende Afdeeling uitmaken, aan die allen hadde laten voorafgaan; terwijl dan de zestiende en zeventiende het werk hadden kunnen besluiten: want de laatste Afdeeling staat blijkbaar geheel niet op hare plaats. Thans, het geheel overziende, hellen wij over, om de volgende verdeeling als verkieslijker op te geven. Iste Deel. Algemeene natuur- en zielkundige beschouwing van den mensch. A. Algemeene beschouwingen; Afd. I, IV-VII, II. B. Onderscheid der leeftijden; Afd. III, XV, XVI. C. Onderscheid der geslachten; Afd. XVIII. D. Volmaakbaarheid van den mensch; Afd. XVII. IIde Deel. Nadere beschouwing van 's menschen zielsvermogens. Inleiding; Afd. VIII. A. Het kenvermogen; Afd. IX, X. B. Het gevoelvermogen; Afd. XI, XII. C. Het begeervermogen; Afd. XIII, XIV. Aan het slot des werks hadden wij liever eenen naauwkeurigen Bladwijzer der voornaamste zaken gehad, dan de Toe- | |
[pagina 216]
| |
gift: Zoo er een volkskarakter bestaat, dan is de groote vraag: waarin hetzelve gelegen is, en hoe hetzelve het eene volk van Europa van het andere onderscheidt? welk onderwerp op 12 bladzijden wel niet anders dan zeer oppervlakkig kon behandeld worden. Men leze liever ockerse's helaas! niet voltooide Karakterkunde. De Vruchten en Resultaten van dezen wijsgeerigen Schrijver hadden aan timmer veel dienst kunnen bewijzen. Maar wij moeten eindigen, en doen dat met den Eerw. Schrijver geluk met zijne over het geheel goed volbragte taak, en zijn werk vele lezers welmeenend toe te wenschen. |
|