handeling over dat onderwerp; door J.J. le Roy, Predikant te Oude Tonge. Te Rotterdam, bij van der Meer en Verbruggen. 1837. In gr. 8vo. XVIII en 122 bl. f 1-20.
Deze Brieven waren oorspronkelijk bestemd, om in de Catholijke Nederlandsche Stemmen geplaatst te worden, als voortzetting van de briefwisseling, waarin de Heer le roy zich met deszelfs Redacteur, le sage ten broek, begeven had: daar deze laatste dit echter niet op die wijze heeft willen doen, als de eerste billijkerwijze verlangde, zoo heeft dit aanleiding gegeven, dat dezelve nu afzonderlijk uitgegeven zijn. Wie dit breeder begeert te lezen, kan het in den voorafgaanden Brief aan mijne Catholijke Landgenooten, die de waarheid liefhebben, (bl. I-XVIII) verhaald vinden. Zoo wordt ook in aanteekeningen achteraan (bl. 107-122) de hoofdinhoud des schrijvens van ten broek medegedeeld, waarop het antwoord van le roy betrekking heeft. - In de Brieven zelve wordt achtervolgens ten toets gebragt, wat door eerstgenoemden over het onderwerp in geschil in het midden gebragt was, maar zonder te voldoen aan hetgene, dat door laatstgemelden gevorderd was, namelijk het aanvoeren van eene schriftelijke Goddelijke instelling, waarbij aan de Kerk van Rome en derzelver Opperhoofd het oppergezag en de onfeilbaarheid duidelijk gegeven wordt, of, bij gebreke hiervan, nog aanhoudende wonderwerken, om dit te bevestigen, of anders het aantoonen van de ongegrondheid dezer vordering en der redeneringen te dien opzigte.
In den eersten Brief worden nu de bewijzen wederlegd, die le sage ten broek voor zijne stelling uit de Heilige Schrift ontleend heeft. Hierbij heeft Ref. alleen te herinneren, dat het in de bekende plaats, matth. XVI:13-18, zijns inziens, niet noodig is, met le roy de oude, gedrongene uitlegging der woorden: Op deze Petra zal ik mijne gemeente bouwen, te volgen, door ze op de belijdenis van petrus be-